width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

131

januari-februari 2008

Relaties (2)

Wat delen kunstenaars met elkaar? In dit nummer, een vervolg op het vorige, wordt die vraag verder uitgediept en in diverse deelvragen uitgesplitst. Aan de ene kant van het spectrum is er de eenzame kunstenaar die de blik van de buitenwereld zoekt om zicht te krijgen op zijn eigen werk. In het vorige nummer was hierover Luc Tuymans aan het woord. In het openingsessay van dit nummer besteedt Daniël Rovers (ook) aandacht aan het omgekeerde: de defensieve blik op het eigen werk, vooral bij (meer gearriveerde) schrijvers, die vaak verhardt tot een narratieve bast die het werk afsluit voor correctie én herinterpretatie.

Aan de andere kant van het spectrum is er de vriendschap tussen kunstenaars zoals die door Joëlle Tuerlinckx wordt beschreven in een gesprek met Koen Brams en Dirk Pültau. Tuerlinckx leest de vriendschap tussen kunstenaars als een systeem (‘système amitié’) waarin bepaalde facetten van de artistieke praktijk ter discussie kunnen komen die elders (bijvoorbeeld in het curatoriale systeem) worden verstikt. De rode draad in het gesprek is de politieke inzet van vriendschap als een vorm van weerstand in een steeds meer geëconomiseerde kunstwereld.

Interessant is het onderscheid dat Tuerlinckx maakt tussen gewone vriendschap (in het leven) en wat ze ‘artistieke vriendschap’ noemt, die zich uitkristalliseert rond gedeelde artistieke fascinaties. Dat onderscheid vormt meteen een handvat om de vriendschapsconstellaties te begrijpen rond dewelke het gesprek met Philippe Van Snick is opgebouwd: de relatie tussen hem en Etienne Lievens/Jef Somerlinck zou je als een artistieke vriendschap, die tussen hem en Amédée Cortier als een gewone vriendschap kunnen karakteriseren.

Het nummer besteedt ook aandacht aan de pogingen om artistieke vriendschappen te organiseren. Tuerlinckx vertelt kort over haar ervaringen met het kunstenaarsinitiatief NICC. Van Snick probeerde het zogenaamde Dynamic World Project uit de grond te stampen, maar jammer genoeg kreeg deze constructie nooit vaste grond onder de voeten. In moderne kunstkringen rond 1930 – zie de bijdrage van Alied Ottevanger over de relatie tussen Stijl-voorman Theo van Doesburg en de Zweedse kunstenaar en curator Otto G(ustave) Carlsund – was groepsvorming een courante praktijk om de aandachtseconomie van de kunstwereld tactisch te bespelen. Overigens betreft het meest sprekende moment in Ottevangers verhaal misschien wel het einde van de vriendschap tussen Carlsund en Van Doesburg – waarmee nog een onvermijdelijke rode draad in dit nummer is aangegeven…

Twee bijdragen vormen een rechtstreeks vervolg op het vorige nummer: de Brieven over samenwerking van Myriam Van Imschoot en haar gesprekspartners en de correspondentie tussen Adolf Merckx, drijvende kracht achter de Dendermondse kunstkring Celbeton, en Jan Walravens.

Ten slotte: een bijdrage van Bart Verschaffel over de werkwijze van Jan De Cock – overigens gekenmerkt door ploegenarbeid – en een bespreking van De mythe van het kunstenaarschap van Camiel van Winkel door Frank Reijnders.