width and height should be displayed here dynamically

Essays

144

maart-april 2010

Artistieke arbeid (2): de werkplek

Dit nummer kwam tot stand in samenwerking met Koen Brams

Om vat te krijgen op het fenomeen van de artistieke arbeid kunnen we ons afvragen waar die arbeid plaatsvindt. Wat is de werkplek van de kunstenaar? Hoe is die werkplek gestructureerd? In de korte tekst van Sergio Bologna waarmee dit nummer opent, kaart de Italiaanse socioloog de moeilijkheid aan om de hedendaagse vormen van – ‘creatieve’, ‘immateriële’ – arbeid in beeld te brengen. Bologna’s tekst prikkelde ons om contre gré aan Marc Goethals te vragen een aantal kunstenaars te fotograferen terwijl ze ‘aan het werk zijn’. Waar blijken deze kunstenaars te werken? Een aantal onder hen treffen we aan zittend aan een tafel of voor een computer. Eén kunstenaar beweegt zich door een kantoorruimte en geeft aanwijzingen aan een ploeg medewerkers die voor een computer hebben plaatsgenomen. Een andere kunstenaar snijdt iets uit piepschuim, of is hij wat anders aan het doen? Nog een andere kunstenaar blijkt in een auto te zitten – je vraagt je af wat hij daar doet en wat die plek met kunst te maken heeft. De uitleg die Goethals bij de foto’s verschaft blijkt allerminst overbodig – wat Sergio Bologna alsnog gelijk lijkt te geven.

Ook in het gesprek dat Koen Brams & Dirk Pültau voerden met Joëlle Tuerlinckx staat de ongrijpbaarheid van de artistieke arbeid centraal. Arbeid en kunst hebben voor haar ontegensprekelijk met elkaar te maken en Tuerlinckx bedenkt uiteenlopende strategieën om de kwestie van de artistieke arbeid in haar werk aan de orde te stellen, maar die artistieke ‘arbeidsinvestering’ valt nooit eenduidig aan het kunstwerk af te lezen – in zoverre zelfs dat het meest arbeidsintensieve werk er doorgaans het minst ‘arbeidsintensief’ uitziet (en omgekeerd). Tuerlinckx verbindt haar reflectie over artistieke arbeid tevens met de vraag naar het statuut van het kunstwerk als handelswaar en naar de verhouding tussen arbeidsinvestering en geldelijke omzet. Hoe kan je artistiek werk in geld uitdrukken? Hoe kan dat werk maatschappelijk gevaloriseerd worden en hoe kan je dus leven van je artistiek werk? Een andere kunstenaar, Antoine Wiertz, heeft die kwestie opgelost door de vraag simpelweg naast zich neer te leggen, te weigeren zijn kunst te verkopen, en niet voor de markt maar uitsluitend voor de Mensheid en de Geschiedenis te werken. Bart Verschaffel doet het verhaal en schetst de gevolgen voor de plek waar hij werkt: die plek – het atelier – valt namelijk samen met die van het Museum. Het werk van Wiertz is van in den beginne gedacht voor het Atelier-Museum dat thans het Musée Wiertz is geworden. Tot slot bevat dit nummer ook een bespreking door Merel van Tilburg van twee essaybundels die handelen over de werkplaats/het atelier van de kunstenaar.

Dit nummer werd gerealiseerd in samenwerking met Koen Brams