width and height should be displayed here dynamically

Essays

210

maart-april 2021

Hebben en houden (2)

Gehecht raken aan dingen is moeilijk te vermijden, maar net als verknocht zijn aan mensen kan het verstrekkende gevolgen hebben. In een verhaal uit 1920, getiteld ‘Solid Objects’ en vertaald als ‘Vaste voorwerpen’, schrijft Virginia Woolf over John, een jongeman die een politieke carrière voor zich heeft. Tijdens een strandwandeling met een collega vindt hij een stukje glas. ‘Hij was er blij mee; hij wist niet wat hij ervan moest denken; het was zo’n hard, geconcentreerd, afgerond voorwerp vergeleken met de vage zee en de wazige kust.’

De politicus in spe raakt zodanig gefascineerd door stukjes steen, glas en staal dat hij zijn taken begint te verwaarlozen. Hij verlangt naar nog meer en altijd weer andere objecten, én naar de reflectie waarvan ze de bron kunnen zijn. ‘Wanneer een voorwerp van welke aard ook telkens weer halfbewust wordt bekeken, gaat het zozeer in de denkmaterie op dat het zijn eigenlijke vorm verliest en een lichte verandering ondergaat, waardoor het een ideaalbeeld wordt dat in ons hoofd rondwaart wanneer we er het minst bedacht op zijn.’ Aanvankelijk kunnen de glasscherven dienen als presse-papiers om zijn documenten op orde te houden, maar na een tijdje heeft John zoveel meteorieten, metalen schijven en porseleinscherven, dat ze zijn woning domineren en zijn gedachten en gedragingen onverzoenbaar maken met het leven van een politicus.

Het verhaal is een satirische kritiek op l’art pour l’art, en op het estheticisme en het escapisme van de kunstenaar die verzaakt aan de politiek en aan de maatschappij – wie zich te veel met mooie dingen bezighoudt, zwelgt en verdrinkt in een asociale wereldvreemdheid waar anderen uiteindelijk de dupe van worden. En toch is het hoofdpersonage uit ‘Vaste voorwerpen’ niet zoals Des Esseintes uit À Rebours van Joris-Karl Huysmans. John gaat, aan het eind van het verhaal, niet ten onder; hij wordt enkel in de steek gelaten door politieke medestanders die zijn verlies aan ambitie niet begrijpen. Vanuit die optiek verzaakt hij aan al te aardse en oppervlakkige verlangens naar macht, roem en publieke optredens. ‘Hij wist maar al te goed’, zo beseft een vriend vooraleer hij voorgoed afscheid neemt van John, ‘dat alleen al zijn verschijning op een podium uitgesloten was.’ Door zich te wenden tot ‘vaste voorwerpen’ en tot wat ‘echt’ en ‘hard’ en ‘waar’ is, verwerpt John het leven van de schijn, de retoriek en de representatie, en verzoent hij het leven van de geest met zorg voor de dingen.

Net als in het vorige nummer van De Witte Raaf wordt, op de volgende bladzijden, het bezit van objecten – of ruimer gesteld: de gehechtheid aan alles wat we rondom ons kunnen verzamelen – tussen die uitersten gesitueerd. Het zijn ook de uitersten, en waarschijnlijk zelfs de verdwijnpunten, van kunst en cultuur: een aan vorm en voorwerpen opgehangen productie die haast onvermijdelijk tot waardevermeerdering en exclusiviteit leidt, tegenover een leven zonder persoonsgebonden objecten waarin onthecht voorrang wordt gegeven aan gedeelde activiteiten en ideeën, en aan collectief eigendom.

Clara Leverd en Véronique Patteeuw monsteren de verzamelingen van Madelon Vriesendorp, die niet alleen de bron zijn van nieuwe objecten, maar vaak zelf de metamorfose als onderwerp hebben. Nora Veerman schrijft over de liefde voor kleren, en over hoe die liefde kan doorgegeven worden – hoe tweedehands kleren waardevolle kledingstukken worden omdat anderen er reeds zorg voor gedragen hebben. Twee teksten gaan dieper in op een artistieke praktijk waarin objecten een rol spelen – of juist niet. Koen Sels schrijft over het werk van Vaast Colson, en vraagt zich af wat het resultaat is van een oeuvre dat in het teken staat van interactie, participatie en ontmoeting. Karina Scarlet de Vries en Timo Demollin stellen vast dat op (en door) recente tentoonstellingen het work in progress van Charlotte Posenenske toch weer tot dure kunstobjecten wordt herleid.

Het nummer besluit met twee teksten over gehechtheid aan de ‘vaste voorwerpen’ die zo groot worden dat ze ons overstijgen en omhullen – kamers, huizen, toevluchtsoorden en geliefde plaatsen. Daniël Rovers vertelt over de constructie van een dakopbouw tijdens een wereldwijde pandemie, en de tijdelijke ontoegankelijkheid van een boekenverzameling die er het gevolg van is. En Bart Verschaffel gaat op zoek naar het voortbestaan van loci amoeni, de mooie, deels natuurlijke plekken die van oudsher de belofte van geluk in zich houden.

Christophe Van Gerrewey