width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen


Publicaties

49

mei-juni 1994

Hooglied

Voor een bespreking van “Hooglied, De Beeldwereld van Religieuze Vrouwen in de Zuidelijke Nederlanden, vanaf de 13de eeuw” deden we een beroep op vier auteurs. Telkens vanuit een andere invalshoek of met een specifiek afgebakend deelterrein als uitgangspunt wordt deze tentoonstelling kritisch benaderd. Marc De Kesel reflecteert over de omgang met het “andere” in het verleden (waarbij hij onvermijdelijk halt moet houden bij het gebruik dat men van deze voor ons “andere” beelden heeft gemaakt) en in het heden (waarbij hij onder andere de tentoonstelling van het “andere” ter discussie stelt). Voor een gedetailleerde lectuur van de tentoonstelling deden we een beroep op Dirk Pültau. Net zoals de tentoonstelling loopt zijn tekst uit op een duidelijk statement over de omgang met mystiek in “Hooglied”. In de “Madonna van het O.C.M.W.” staat Marc Holthof stil bij het statuut van de, vanuit O.C.M.W.’s, kerkfabrieken en andere kapelletjes naar het Paleis gekatapulteerde beelden. Het is chronisch te warm in het Paleis voor Schone Kunsten om in deze beelden te geloven, besluit Marc Holthof. Bij het schilderij “Christina de Wonderbare” schreef Jacq Vogelaar de tekst “Open-hartoperatie”. Dat mag geen verwondering wekken, als we het volgende citaat uit zijn laatste roman “De dood als meisje van acht” die hij m.m.v. Koba Swart schreef, nog even in gedachten brengen: “Wie zal de boom omzagen waarin zij zit? Maar waarom zou ze op het beslissende moment niet alsnog kunnen opvliegen? Al mijn hele leven balanceer ik klapwiekend op de rand van het nest; natuurlijk kan ik vliegen, maar ik wil het alleen als klein vogeltje, niet als grote.” (p. 293).

Het zal ondertussen duidelijk zijn dat de tentoonstelling “Hooglied” zeer veel interessante, en even uiteenlopende vragen oproept. In de rest van dit nummer zinderen de door “Hooglied” aan bod gebrachte kwesties nog na. Met artikels over “kunst en religie”, de “interculturele” video’s van Johan Grimonprez, de opvattingen over het maken van tentoonstellingen van Rudi Fuchs en Daniel Buren, een geval van positieve discriminatie, de verbeelding van het mannelijke lichaam, de “destructieve impuls”, en tenslotte het door de politieke actualiteit aangereikte beeld van de “vuile handen” tasten we de door “Hooglied” opengebroken betekenisvelden verder af.