width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen


Architectuur & Vormgeving

57

september-oktober 1995

Hegels meisje

We zien dat dit ongelukkige bewustzijn de keerzijde en de voltooiing is van het in zichzelf volkomen gelukkige bewustzijn, namelijk het komische bewustzijn. In dit laatste trekt alle goddelijke wezenheid zich terug, of het is de totale veruiterlijking van de substantie. Het ongelukkige bewustzijn is omgekeerd het tragische lot van de zekerheid van zichzelf die op en voor zich moet zijn. Het is het bewustzijn van het verlies van alle wezenheid in deze zekerheid van zichzelf en van het verlies van juist dit weten van zichzelf – van de substantie zowel als van het Zelf; het is het lijden dat zich als het harde woord uitspreekt: dat God gestorven is. In de rechtstoestand is dus de zedelijke wereld en zijn religie in het komische bewustzijn verzonken en het ongelukkige bewustzijn is het weten van dit totale verlies. Zowel de zelfwaarde van zijn onmiddellijke persoonlijkheid is voor hem verloren als die van zijn bemiddelde, gedachte persoonlijkheid. Eveneens is het vertrouwen in de eeuwige wetten van de goden, zoals in de orakels, die het bijzondere moesten moesten aanleren, verstomd. De beelden zijn nu lijken waaraan de levenschenkende ziel ontvloden is, zoals aan de woorden van de hymne, geen geloof meer wordt geschonken, zoals de tafel van de goden zonder spijs en drank blijven, en uit het spelen en feesten komt aan het bewustzijn de vreugdevolle eenheid met het wezen niet terug. Aan de werken van de muze ontbreekt de kracht van de geest, die uit de verbrijzeling van de goden de mensen de zekerheid van zichzelf zag te voorschijn komen. Ze zijn nu wat ze voor ons zijn: van de bomen afgebroken vruchten: een vriendelijk lot reikt ze ons aan, zoals een meisje vruchten aanbiedt; er is niet meer het werkelijk leven van hun bestaan, niet de boom die ze droeg, niet de aarde en de elementen die hun substantie uitmaakten, niet het klimaat dat hun bepaaldheid uitmaakte, of de wisseling van de jaargetijden die hun wordingsproces beheerste.- Zo heeft het lot ons met de werken van de kunst niet hun wereld gegeven, niet de lente en de zomer van het zedelijke leven waarin ze bloeiden en rijpten, maar enkel de verhulde herinnering van die werkelijkheid. -Wanneer we van ze genieten is ons doen niet het godsdienstige, waardoor ons bewustzijn zijn volkomen, zichzelf verhullende waarheid bereikt, maar het is het uiterlijke doen, dat van deze vruchten regendruppels en stof afwist, en op de plaats van de innerlijke elementen van de omgevende voortbrengende en bezielende werkelijkheid van het zedelijke het wijdlopige geraamte van de dode elementen van hun uiterlijke bestaan opricht – de taal, het historische, enzovoort -, niet om er zich in te leven, maar slechts om ze in zichzelf voor te stellen. Maar zoals het meisje, dat de geplukte vruchten aanreikt, meer is dan de in hun voorwaarden en elementen ontwikkelde natuur (de boom, de lucht, het licht, enzovoort), zoals ze dit alles op een hogere manier in de straal van het zelfbewuste oog en het aanbiedende gebaar samenvat, zo is de geest van het lot, die ons deze kunstwerken aanbiedt, meer dan het zedelijke leven en de werkelijkheid van dit volk, want hij is de herinnering van de daarin nog veruiterlijkte geest, – hij is de geest van het tragische lot, dat al deze individuele goden en attributen van de substantie in dat een pantheon verzamelt, in deze zichzelf als geest bewuste geest.

G.W.F. Hegel (1770-1831)