Kunstenveld becommentarieert Princiepsnota nieuw kunstendecreet

In 2021 wil de Vlaamse minister van Cultuur Jan Jambon een nieuw Kunstendecreet klaar hebben. Begin juli verscheen een Princiepsnota met een aantal voorstellen om de subsidiëring te stroomlijnen. Een Reflectiegroep, bestaande uit dertien ‘kunstenaars, kunstwerkers en experten’ werd gevraagd om op de nota te reageren in een Reflectienota. Het gesubsidieerde kunstenveld wordt opgedeeld in een ‘Dynamische Ruimte’, het ‘Brede Veld’ en de ‘Kern- en Kunstinstellingen’, met specifieke subsidie-instrumenten en procedures. Los van de benaming wijkt die opdeling niet radicaal af van vorige decreten. De Reflectiegroep stelt echter dat ‘het installeren van de nieuwe categorie Kerninstellingen de huidige eenheid binnen het systeem [dreigt] op te breken en [dreigt] te leiden tot een sterke ‘verkaveling’ van het landschap’. Er wordt gevreesd voor ‘het ontstaan van ‘eilanden’ daar waar er één sterk continent zou moeten zijn’. De vraag is of verkaveling vaak niet al (lang) een feit is en – vooral – niet ook voordelen heeft. De programmatie van een instelling kan belemmerd worden indien ze verplicht rekening moet houden met ‘lokale’ dynamiek en met andere ‘spelers’. Verkaveling draait vaak negatief uit voor kunstenaars, zo betoogt de Reflectiegroep. Ongetwijfeld kan een slim Kunstendecreet dat in bepaalde mate verhelpen, maarenkel indien de wettekst opening laat voor een gediversifieerde aanpak. Beide bewegingen moeten mogelijk zijn: ‘afzonderen’ enerzijds en ‘verbinden, samenbrengen’ anderzijds. Voor individuele kunstenaars formuleert de Reflectienota een ander belangrijk punt door te pleiten voor een omkadering op maat en voorbij te gaan aan het clichématige beeld van de loopbaan die evolueert van ‘klein en dynamisch’ naar ‘groot en gevestigd’.  De Reflectiegroep wijst op het probleem dat de Kerninstellingen louter kwantitatief benaderd worden, en geen heldere inhoudelijke invulling krijgen. Het is de moeilijkste oefening van elk cultuurbeleid: ‘inhoudelijk invullen’ zonder het inhoudelijk beleid van een instelling bij voorbaat vast te leggen. Om tot een ambitieus decreet te komen, moet de politiek die uitdaging aangaan. Ook de vraag naar een kader voor een begeleide en gefaseerde uitstroom is opmerkelijk; in een dynamisch landschap verliezen instellingen soms hun relevantie en moet op verantwoorde wijze de subsidie afgebouwd kunnen worden. De Reflectiegroep wil een vaste budgettaire verhouding en stelt tien procent voor de Dynamische Ruimte voor. Dat in de Princiepsnota ‘geen opening wordt gemaakt naar mogelijke verbindingen tussen de kunsten en de samenleving’ wordt betreurd. Vraag is of het aan de subsidiënt is om dit te stimuleren, bijvoorbeeld met nog meer betuttelende criteria. Moeten kunstenaars niet de vrijheid hebben helemaal geen verbinding aan te gaan? Een overtuigend subsidiebeleid moet voorts steunen op deskundige beoordeling. Pleiten voor een commissie die professioneel geremunereerd wordt en voldoende tijd krijgt, is terecht. Tot slot wijst de Reflectiegroep op de besparingen van de voorbije jaren, maar vooral op de nauwelijks te overschatten gevolgen van de coronacrisis. Enkel een fundamenteel herstelbeleid zal op langere termijn soelaas bieden. (vlaanderen.be/cjm/nl)