Strategische Visienota Kunsten besteedt meer aandacht aan architectuur en beeldende kunst

Na de doorgevoerde besparing in 2019 van zes procent op de structurele subsidies was het uitkijken naar de wijze waarop cultuurminister Jan Jambon de middelen in de toekomst zou besteden. De krachtlijnen die zijn beleid vorm moeten geven, zijn na te lezen in de Strategische Visienota Kunsten die begin april werd gepubliceerd. Opmerkelijk is het voornemen om binnen het kader van ‘een evenwichtige spreiding van de middelen’ aan onder meer beeldende kunsten, vormgeving en architectuur meer aandacht te schenken. In de huidige verdeling van de structurele subsidies, abstractie gemaakt van de ‘grote instellingen’, gaat meer dan 65% van het budget naar theater, muziek en multidisciplinair. Beeldende kunst en architectuur ontvangen samen amper 6%. Over het theater (goed voor 28%) wordt hier en daar wel eens geopperd dat het overgesubsidieerd is, met een negatieve impact op de kwaliteit. Anderzijds maken studies duidelijk dat de verschillende kunstvormen moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Zo genereren beeldende kunst, design en architectuur in een liberale markteconomie vlot eigen kapitaal, terwijl dat voor theater bijna onmogelijk is. Ook zijn er vanzelfsprekend grote verschillen in de kosten (personeelskosten, materiële kosten) die de productie binnen verschillende kunstvormen met zich meebrengen. Is het toevallig dat het nieuwe beleid extra aandacht wil besteden aan kunstvormen die meer marktgericht zijn ? Nog een opmerkelijk punt is de visie die de individuele kunstenaar als hoeksteen van het kunstenlandschap en -beleid beschouwt. Hoewel het de evidentie zelve lijkt, wordt het Vlaamse cultuurbeleid al jarenlang bekritiseerd omdat het op dit vlak in gebreke blijft. Jambon wil kunstenaars op rechtmatige wijze in verschillende fases van hun carrière ondersteunen. Anderzijds zet de minister in op ondernemerschap en zelfredzaamheid. Een moeilijke evenwichtsoefening wordt het in vele gevallen om uit te maken wanneer een kunstenaar ondersteuning door de overheid nodig heeft, dan wel dient te worden aangepord tot meer ondernemerschap. Het maakt nieuwsgierig naar hoe dit deel van het beleid vorm zal krijgen. De algemene overtuiging in de huidige samenleving dat kunst (te) elitair is, voert de minister tot de wens naar een kwalitatief en laagdrempelig kunstenaanbod voor kinderen en een brede laag van de bevolking. Kunst wordt hier beschouwd als ‘gemeenschapsvormende hefboom’. Binnen dit kader wordt het belang van sociaal-artistiek werk benadrukt. De uitgesproken aandacht voor het erfgoed is een beleidslijn die al lang voorspeld was. Concreter leidt die tot een hogere waardering voor kunst die met erfgoed in wisselwerking treedt, en bij subsidietoekenning zal dat gevalideerd worden. Een dergelijke inhoudelijke sturing is binnen de Vlaamse cultuurpolitiek ongezien. Dat het nieuwe beleid graag uitpakt met Vlaamse kunst die internationale uitstraling heeft, is een evenmin verrassend punt. ‘Vlaanderen zal excelleren,’ zoals de minister-president het graag formuleert. Blijft te bekijken of dat inderdaad zal lukken op het vlak van cultuurpolitiek. (DM)