Interview met Vlaams Minister van Onderwijs Pascal Smet over de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten
1.
Koen Brams/Dirk Pültau: Op 5 juli 2012 werd het decreet ‘betreffende de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten’ door het Vlaams Parlement goedgekeurd. [1] Voorafgaand had in de lente van 2010 een zogenaamd ‘maatschappelijk debat’ over dat onderwerp plaatsgevonden. Het ‘maatschappelijk debat’ werd enkel gevoerd door genodigden. Waarom was voor deze ‘geregisseerde’ aanpak gekozen? Waarom heeft de discussie niet in de instellingen — hogescholen en universiteiten — plaatsgevonden?
Pascal Smet: Iedereen wist dat de integratie van de hogeschoolopleidingen besproken werd en volgens mij heeft iedereen de kans gehad om zijn of haar mening kenbaar te maken. Het was een breed debat. Ik heb ook vele instellingen bezocht en stond open voor wat de betrokkenen over de integratie te zeggen hadden.
K.B./D.P.: Sommige leden van de werkgroep ‘maatschappelijk debat’, die meewerkten aan de ‘platformtekst over het toekomstige hogeronderwijslandschap in Vlaanderen’, hadden zelf bedenkingen bij het proces. Een citaat: ‘een aantal actoren […] blijven pleiten voor een breder maatschappelijk debat dat de toekomst van het volledige hoger onderwijs vat’.
P.S.: Er is heel veel gepraat, maar sommigen willen niets anders doen dan praten. Wat mij de afgelopen jaren is opgevallen, is dat iedereen een mening heeft als het over onderwijs gaat. De opvattingen zijn bovendien heel vaak zeer verschillend, ook binnen de instellingen zelf. Ik vond het belangrijk dat er een maatschappelijk debat werd georganiseerd, maar op een gegeven moment moet je tot een afronding komen. We mogen niet vergeten dat dit debat reeds jaren gevoerd wordt, het werd dus tijd om een politieke beslissing te nemen waar een breed draagvlak voor aanwezig was.
K.B./D.P.: De studenten en deels ook de docenten waren volgens ons onvoldoende geïnformeerd over de mogelijkheid om hun stem te laten horen. Peter De Graeve, de toenmalige decaan van de FAK (de Faculteit Architectuur en Kunsten van de KU Leuven) en deelnemer aan het ‘maatschappelijk debat’, noemde het zelfs een ‘oligarchische bijeenkomst’. [2] Welke studenten en docenten wisten werkelijk wat er te gebeuren stond?
P.S.: Ik denk dat studenten vooral op zoek zijn naar een omgeving waar ze zichzelf kunnen ontwikkelen. Hoe het onderwijs georganiseerd is, is in wezen niet zo belangrijk voor hen — als het maar goed georganiseerd is. Diegenen die bij de discussie betrokken wilden zijn, hadden daartoe alle kans. Daar ben ik van overtuigd. De Vlaamse Vereniging van Studenten (V.V.S.) bijvoorbeeld was bij alle discussies betrokken en heeft haar rol ten volle gespeeld. Het was eenvoudigweg onmogelijk om met iedereen rond de tafel te zitten. Als Vlaams Minister van Onderwijs heb ik mijn verantwoordelijkheid genomen en een voorstel van decreet aan de Vlaamse Regering overgemaakt. Dat voorstel heeft vervolgens een breed draagvlak in het Vlaams Parlement gekregen. Voor het decreet hebben we een tweederdemeerderheid weten te bekomen, dat wil toch wat zeggen. Het decreet is overigens ook door zeer veel instellingen positief onthaald. Is het evenwel de laatste maal dat over dit onderwerp is gedebatteerd? Neen, dat geloof ik niet. In de toekomst zullen we het er opnieuw over moeten hebben en nieuwe beslissingen moeten nemen.
K.B./D.P.: Het decreet over de integratie van de academische hogeschoolopleidingen omvat een uitzondering betreffende de kunstopleidingen. Die opleidingen worden niet geïntegreerd in de universiteiten, maar worden ondergebracht in Schools of Arts. Via de associatie waaronder een School of Arts ressorteert, heeft de universiteit echter wel een stevige vinger in de pap. Wat was jouw standpunt inzake de integratie van de kunstopleidingen?
P.S.: Voor mij was het vooreerst heel belangrijk dat de kunstopleidingen hun eigenheid zouden kunnen bewaren. Een artistieke opleiding kan je met geen enkele andere opleiding gelijkstellen, noch met de andere academische en evenmin met de professionele studies. Daarnaast zijn kunstopleidingen een onderdeel van de samenleving. Ze zijn niet gebaat met isolement, wel met contacten met andere disciplines. De vraag was dus waar we de kunstopleidingen dienden onder te brengen. De integratie in de universiteit bleek geen optie — een meerderheid wilde daar niet van weten — maar het was ook niet zinnig om de artistieke opleidingen naast de meer beroepsgerichte opleidingen in de hogescholen in te delen. Een volledig op zichzelf staande organisatie was evenmin wenselijk. De kunstopleidingen moeten hun eigen onderwijsvisie kunnen ontwikkelen in een omgeving die hun project versterkt. Het leek mij belangrijk een formule te bedenken waarbij de universiteiten betrokken zouden zijn. Uiteindelijk is de optie van de Schools of Arts uit de bus gekomen — een kruisbestuiving tussen de hogescholen en de universiteiten. Het belangrijkste is evenwel hoe die beleidskeuze in de praktijk wordt gebracht. Krijgen de kunstopleidingen voldoende ruimte?
K.B./D.P.: Ter voorbereiding van het ‘maatschappelijk debat’ kreeg Dirk Van Damme, hoofd van het Centre for Educational Research and Innovation bij de OESO (Parijs), de opdracht om een beknopte synthesenota te schrijven, een zogenaamde green paper. In verband met het hoger kunstonderwijs bepleitte hij de oprichting van een werkgroep die ‘op vrij korte termijn een advies levert over de invoering van artistiek gerichte bachelor- en masteropleidingen in het Vlaamse hogescholenlandschap’. Het idee van een derde route — naast academische en professionele, ook artistieke opleidingen — was hij blijkbaar niet bij voorbaat ongenegen. Is die werkgroep er gekomen?
P.S.: Neen, je kan blijven discussiëren over de organisatie van het onderwijs. Op een gegeven moment moeten knopen worden doorgehakt en dat hebben we met de oprichting van de Schools of Arts ook gedaan.
K.B./D.P.: Waarom is er gekozen voor dat specifieke model? Waarom hebben de hogescholen niet de kans gekregen om voor de volle 100% hun eigen visie op het hoger kunstonderwijs verder gestalte te geven?
P.S.: Omdat voor het voorstel van de Schools of Arts het meeste draagvlak bestond. Is iedereen daar gelukkig mee? Nee, maar het voorstel genoot de grootste bijval. Zo eenvoudig is dat. Het is volgens mij ook het beste model omdat universiteiten en hogescholen samen aan tafel zitten om het hoger kunstonderwijs vorm te geven. Dat is overigens ook binnen de hogeschool het geval: er zullen binnen de hogescholen heel wat meningen zijn over de inbedding en financiering van artistieke opleidingen, maar op een bepaald moment dienen er keuzes gemaakt te worden, in alle openheid en met inspraak van alle geledingen. Dat is op Vlaams niveau niet anders gebeurd.
K.B./D.P.: Conform het decreet worden de instellingen voor het hoger kunstonderwijs ondergebracht in de Schools of Arts, die bestuurd worden door raden waarvan de leden deels door een hogeschool worden aangewezen, en deels door de universiteit van de associatie waartoe die hogeschool behoort. Een universiteit krijgt minimaal 30 procent, maximaal 49 procent van de bestuurszetels. Het decreet bepaalt verder dat alle beslissingen van de raden van de Schools of Arts aan de betrokken hogeschool moeten worden voorgelegd. Een hogeschool kan weliswaar reageren op een beslissing die genomen is door de raad van een School of Arts, maar zelf kan zij die beslissing in die raad maar voor de helft vormgeven. Is dat niet om problemen vragen?
P.S.: Uit de manier waarop jullie de vraag formuleren, proef ik dat jullie uitgaan van een conflictmodel. Ik zie de gekozen oplossing als een samenwerkingsmodel.
K.B./D.P.: In het advies dat de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) heeft verstrekt, wordt ook gewezen op deze kwestie en wordt opgeroepen ‘een bepaling toe te voegen waarin gesteld wordt dat de samenwerkingsovereenkomst ook een procedure moet voorzien voor het geval dat er geen instemming is’.
P.S.: Het is de schrik van onze tijd: we denken altijd dat er conflicten zullen ontstaan, terwijl het model van de Schools of Arts precies de mogelijkheid biedt om tot diepgaande samenwerking te komen.
K.B./D.P.: Dirk Van Damme heeft in zijn green paper een aantal risicofactoren benoemd: de vrijwaring van de specifieke kwaliteiten en profielen van de opleidingen, de tendensen van procedurele formalisering en bureaucratisering van onderwijs en onderzoek, de top-downbenadering…
P.S.: Als die risico’s zijn geïdentificeerd, dan komt het er voor de instellingen op aan om ze te ondervangen. Als het beleid ondoordacht — zonder voldoende overleg — wordt uitgevoerd, is het niet uitgesloten dat er zich grote problemen zullen voordoen. Het is de verantwoordelijkheid van de mensen op het terrein om die risico’s te vermijden.
K.B./D.P.: Heeft het jou verwonderd dat de KU Leuven 49% van de bestuurszetels in haar School of Arts — LUCA — in de wacht heeft gesleept, terwijl de universiteit zich ook met 30% tevreden had kunnen stellen?
P.S.: Nee, het heeft mij niet verwonderd dat de universiteit van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Het betekent voor mij dat de universiteit de maximale verantwoordelijkheid wil opnemen. Wat is het probleem?
K.B./D.P.: Dat de KU Leuven het de facto voor het zeggen heeft in LUCA School of Arts.
P.S.: Elke associatie heeft de vrijheid om zich te organiseren zoals zij dat wenst. Het is een essentieel onderdeel van de vrijheid van onderwijs die in de grondwet wordt gewaarborgd. Ik doe daar geen uitspraken over.
K.B./D.P.: Heb jij zicht op de wijze waarop de hogescholen en de universiteiten samenwerken in de Schools of Arts?
P.S.: Ik weet dat niet iedereen even gelukkig is en dat sommigen problemen hebben. Het kan gaan om andere gebruiken, om andere werkmethodes, misschien zelfs om andere visies. Maar het is niet mijn verantwoordelijkheid als Minister van Onderwijs om mij daarmee te moeien. Ik moet ervoor zorgen dat de regelgeving goed is. Ik moet het kader creëren en de werkingsmiddelen ter beschikking stellen. De inrichtende machten zijn verantwoordelijk voor de implementatie van het beleid. Er bestaat in Vlaanderen vrijheid van onderwijs, gelukkig maar.
K.B./D.P.: De VLOR noemt de volgende systeemkenmerken die van belang zijn als het gaat over de organisatie van het hoger onderwijs: ‘stabiliteit en rechtszekerheid, transparantie, mogelijkheden voor doorstroming en samenwerking, financiële haalbaarheid en efficiëntie, conform de regelgevende context, gediversifieerd aanbod’. Wij horen verhalen over willekeur en ondoorzichtige beslissingen, met name in LUCA School of Arts.
P.S.: Hoe kan ik dat beoordelen? De Schools of Arts zijn in oprichting; het transformatieproces is volop bezig. Uiteraard gaat de uitbouw van een nieuwe structuur gepaard met turbulenties, grotere of kleinere. Het spreekt voor zich dat er ongerustheid is en dat er vragen leven. Ik weet dat er problemen zijn op bepaalde plaatsen, maar het is nog te vroeg om te kijken of het om fundamentele problemen gaat. Wij kunnen dat nu niet evalueren omdat het proces lopende is. Ik wil dat zelfs niet evalueren op dit moment. Ik denk overigens dat er meer Schools of Arts zijn dan enkel LUCA, misschien dient u de anderen ook eens te contacteren.
K.B./D.P.: Wat vind je er bijvoorbeeld van dat studenten pas in de gaten krijgen dat ze in een School of Arts zitten doordat hun mailadres wordt gewijzigd? Dat is gebeurd in LUCA. Bovendien doen over de naam van deze School of Arts meerdere interpretaties de ronde. Er werd bijvoorbeeld ontkend dat LUCA staat voor Leuven University College of Arts.
P.S.: Als de studenten of de docenten niet goed geïnformeerd worden over het veranderingsproces, dan is dat de verantwoordelijkheid van de betrokken instelling.
K.B./D.P.: De Associatie KU Leuven heeft een crisismanager naar Sint-Lucas Gent — onderdeel van LUCA School of Arts — gestuurd. Dat toont aan dat er van eigen financieel beheer door die instelling geen sprake meer is. Dat is toch alarmerend.
P.S.: Je kunt niet verwachten dat ik daarop inga. Ik grijp pas in als er zich een kwaliteitsprobleem voordoet of als de financiële gezondheid van een instelling in gevaar is.
K.B./D.P.: Een ander feit betreft de omgang met Jeroen Laureyns, die zich in de media kritisch had uitgelaten over de ontwikkelingen binnen de instelling waar hij lesgeeft, Sint-Lucas Gent. Vervolgens is er door de Associatie KU Leuven — naar verluidt door André Oosterlinck, de associatievoorzitter — druk uitgeoefend om hem te ontslaan.
P.S.: Ik weet dat er een discussie gaande is; er is een probleem, maar het is aan henzelf om dat op te lossen. Ik heb op dit moment geen middelen — ik zou er ook niet over willen beschikken — om in te grijpen.
K.B./D.P.: Dat je niet wil ingrijpen zolang er een evenwichtige, op verzoening gerichte dialoog tussen universiteiten en hogescholen gaande is, begrijpen we. Maar in het geval van LUCA School of Arts is sprake van grote dominantie door de universiteit.
P.S.: Nogmaals, het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om mogelijke problemen op te lossen. Ik kom daar niet in tussen.
2.
K.B./D.P.: In de green paper van Dirk Van Damme staat er een merkwaardige passage over de ‘grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van onderwijs’. Hij stelt dat het ‘vrij gesubsidieerd onderwijs […] over mogelijkheden beschikt om eigenhandig beslissingen te nemen’ en hij voegt daar nog aan toe dat die beslissingen ‘niet alleen de eigen instellingen, maar ook de positie van andere instellingen in het landschap raken’. ‘Daar is gelukkig slechts zelden van gebruik gemaakt’, voegt hij er nog aan toe. We vermoeden dat Van Damme hier verwijst naar de associatievorming: de KU Leuven bouwde proactief en zonder enig decretaal kader een grote associatie uit die de wetgever er haast toe verplichtte om deze ontwikkeling te volgen en in een decretaal kader te voorzien. Ben je het eens met deze duiding van Van Dammes uitspraak?
P.S.: Je kan het de KU Leuven niet kwalijk nemen dat zij het initiatief tot een associatie genomen heeft.
K.B./D.P.: Is er geen sprake van een democratisch deficit als een machtige organisatie zoals de KU Leuven een structuur ontwerpt die vervolgens moet worden overgenomen door de ‘andere instellingen in het landschap’, om terug te grijpen op de terminologie van Van Damme?
P.S.: Ik was destijds niet politiek verantwoordelijk voor deze gang van zaken en ik ga deze kwestie dan ook niet van commentaar voorzien. De feiten zijn wat ze zijn. Vlaanderen beschikt nu over verschillende associaties. In het decreet over de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten hebben we de rol van de associaties trouwens bevestigd. Maar de huidige hervorming is slechts een stap op weg naar een verdere ontwikkeling van de Hogeronderwijsruimte in Vlaanderen.
K.B./D.P.: De vraag is of de geschiedenis zich niet dreigt te herhalen — iets waar Van Damme toch ook impliciet op gewezen heeft. Is het niet veelbetekenend dat in het decreet wordt gesproken over de functie van een ‘hoofd’ van een School of Arts en dat LUCA een ‘decaan’ als leidinggevende heeft?
P.S.: Het is geen geheim dat de KU Leuven voorstander was van de volledige integratie van de kunstopleidingen. Het debat over de structuur vind ik echter steriel. Of het hoger kunstonderwijs door de hogescholen, door de universiteiten of door beide wordt georganiseerd, is niet van belang. Belangrijk is dat we een kader ontwerpen voor kwalitatief hoogstaand kunstonderwijs. Studenten en docenten willen een creatieve omgeving; ze willen dat degelijk onderwijs wordt verstrekt en zijn op zoek naar goede ondersteuning om aan onderzoek te doen. Dat is wat telt, niet de structuur waarin dat hoger kunstonderwijs is gegoten.
K.B./D.P.: In een debat met André Oosterlinck en Ann Laenen, decaan van LUCA School of Arts, liet die laatste zich het volgende ontvallen: ‘We zijn een faculteit kunsten, we zijn een academische opleiding en we gaan zoveel mogelijk volgens het model… werken naar de integratie. Zodat op het moment dat die integratie er is, dat je er staat, dat er niet nog eens een hele verandering moet gebeuren.’ [3] Terwijl het Vlaamse Parlement decretaal heeft vastgelegd dat het hoger kunstonderwijs níet geïntegreerd wordt in de universiteiten en — integendeel — voor de Schools of Arts gekozen heeft, zegt de decaan van LUCA dat zij in feite wel kiezen voor integratie.
P.S.: Zolang LUCA het hoger kunstonderwijs organiseert zoals de wetgever het gewild heeft, zie ik geen probleem. Als hun model functioneert, dan hebben zij de juiste weg gekozen; functioneert het niet, dan zullen de studenten afhaken en zitten ze met een probleem. Misschien is hun model goed, dat moeten we afwachten.
K.B./D.P.: Je hebt terecht verwezen naar de grote meerderheid die voor het decreet heeft gestemd. In het decreet wordt gesteld dat de kunstopleidingen niet geïntegreerd worden in de universiteiten. Als een decaan dan stelt dat zij toch kiest voor integratie, dan is er toch een probleem?
P.S.: Het is hun democratisch recht dat zij blijven ijveren voor de integratie. Niets is immers voor eeuwig.
K.B./D.P.: Het gaat er niet om dat zij niet mogen ijveren voor hun zaak. Het punt is dat LUCA gaat ‘werken naar de integratie’.
P.S.: Iedereen moet de decreten respecteren. Als dat niet gebeurt, zullen we optreden. Op dit moment heb ik daar geen weet van.
K.B./D.P.: Zoals je zelf al aangaf, omvat het decreet over de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten ook bepalingen over de associaties. Is het juist om te concluderen dat de associaties meer bevoegdheden hebben gekregen?
P.S.: Jazeker. Ik ben een groot voorstander van de associaties. Dat er meer wordt samengewerkt, is volgens mij het belangrijkste. Wat is er mis mee dat men samenwerkt?
K.B./D.P.: Niets, maar de vraag die wel moet worden gesteld, betreft het democratische debat binnen de associaties. We zien steeds weer boeiende gedachtewisselingen ontstaan binnen de muren van de universiteiten als er rectorverkiezingen op til zijn. De kandidaat-rectoren leggen verschillende visies op onderwijs en onderzoek op tafel, en vervolgens vinden er verkiezingen plaats. Waarom gebeurt zulks niet op het niveau van de associaties? Het lijkt ons een belangrijke kwestie, zeker in het licht van de toenemende macht van de associaties.
P.S.: Jullie stellen voor om over te gaan tot verkiezingen voor de positie van voorzitter van de associatie?
K.B./D.P.: Ja, want nu lijkt het alsof iemand — om de naam van André Oosterlinck, voorzitter van de Associatie KU Leuven, niet te noemen — zelfs na de pensioengerechtigde leeftijd de plak kan blijven zwaaien over de grootste onderwijsinstelling van Vlaanderen.
P.S.: Niemand is benoemd voor het leven. Het hangt ervan af of iemand het vertrouwen blijft genieten van de instellingen die tot de associatie behoren. Zij kiezen de voorzitter van de associatie. Als Minister vind ik het belangrijk om met een vertegenwoordiger van een instelling te kunnen spreken die door de meerderheid van die associatie wordt gedragen.
K.B./D.P.: Maar er wordt geen publiek debat gevoerd over het inhoudelijk beleid van de associaties, zoals dat wel gebeurt naar aanleiding van rectorverkiezingen. In de hogescholen vinden geen verkiezingen plaats en dat gebeurt evenmin in de associaties waartoe de hogescholen behoren. Hoe sta je tegenover associatievoorzittersverkiezingen?
P.S.: Over de taken van de associaties is in het Vlaams Parlement een debat gevoerd. Het is de eerste keer dat ik van dit voorstel inzake verkiezingen kennisneem. Het idee heeft voor- en nadelen. Zullen er betere associatievoorzitters benoemd worden als er verkiezingen worden gehouden? Ik weet het niet. Ik heb in ieder geval geen probleem met de manier waarop associatievoorzitters nu worden aangeduid. Het is van belang dat de associatievoorzitter gesteund wordt door alle instellingen die deel uitmaken van de associatie. Het is belangrijk dat de voorzitter de associatie op een goede manier vertegenwoordigt. Als hij of zij het woord neemt, dan doet hij of zij dat namens de associatie. Ik heb niet de intentie om de manier waarop associatievoorzitters gekozen worden te veranderen. Ik heb ook niet het gevoel dat er een grote vraag is om zulks te doen. Maar goed, een vraag die er niet is, kan altijd komen. Ook dat is democratie.
K.B./D.P.: Een andere vraag die door de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten wordt opgeroepen, betreft deze van de schaal van de associaties.
P.S.: Laat me eerst zeggen dat ik vind dat er in Vlaanderen een rationalisatiedebat moet worden gevoerd. Ik had dat heel graag zien plaatsvinden tijdens deze legislatuur, maar dat zou te veel geweest zijn. We moesten eerst de integratie van de academische hogeschoolopleidingen bespreken. Vervolgens moest die integratie ook worden doorgevoerd. Dat vraagt veel tijd en middelen. De volgende regering zal echter niet rond het thema van de rationalisatie en de financiering van het hoger onderwijs, met inbegrip van de kunstopleidingen, heen kunnen. Dat is duidelijk. Ik ben overigens van mening dat de financiering van het hoger kunstonderwijs anders moet zijn dan voor andere opleidingen. Niemand stelt het specifieke karakter van de kunstopleidingen in vraag, net zomin als de bijzondere financiering.
K.B./D.P.: In verband met de schaal van de associaties zouden we willen vragen waarom groter per se ook altijd beter zou zijn?
P.S.: Vinden jullie dat Vlaanderen kreunt onder de schaalvergroting? Het bevolkingsaantal van Vlaanderen ligt lager dan dat van de stad Peking! Ga eens kijken naar de schaal van de onderwijsinstellingen in China. Wat zogenaamd groot is in Vlaanderen, is klein in het buitenland en onze toekomst zal niet door het binnen- maar door het buitenland worden bepaald. Wij zijn niet meer de enigen die nadenken over een kwalitatief hoog onderwijsaanbod! Ook landen die vroeger geen oog hadden voor onderwijs, beginnen er nu zwaar in te investeren. We kunnen ons maar beter hierop voorbereiden en een goede organisatie van het onderwijs op poten zetten. We moeten structuren uitwerken die ons in staat stellen om de uitdagingen van de 21ste eeuw aan te gaan. We moeten op zoek gaan naar modellen die maximale synergie mogelijk maken. Ik ben een groot voorstander van schaalvergroting. Wat het secundair onderwijs betreft, heb ik een beslissing in die zin doorgevoerd. Dat was nodig. Moeten we dan streven naar mastodonten? Naar een zeer gecentraliseerd bestuur? Uiteraard niet. Het moet niet om onbeheersbare, oncontroleerbare entiteiten gaan. We moeten vrijheid en ruimte aan de docenten en studenten geven. We moeten ze motiveren om het beste van zichzelf te geven. We moeten ernaar streven dat zij die met inhoud bezig zijn zich geen zorgen moeten maken over de organisatie en de omkadering van onderwijs en onderzoek.
K.B./D.P.: In concreto betekent dit echter dat bijvoorbeeld de kunstopleidingen niet meer over de hefbomen beschikken om een eigen inhoudelijk beleid te voeren. Ze hebben niets meer te zeggen over infrastructuur, financiën en personeel, wat nochtans de essentiële instrumenten zijn voor het voeren van een beleid.
P.S.: Ik denk dat verstandige bestuurders rekening houden met de eigen aard van de opleidingen en met de mensen die de opleidingen verzorgen en volgen. Zonder inspraak heb je geen goede organisatie, dat is mijn overtuiging. Ik zie niet in waarom dat niet georganiseerd zou kunnen worden. Als het onderwijs slecht is, dan zal je de gevolgen daarvan zien: dalende studentenaantallen en afkalvende docentenkorpsen. Dan heb je te maken met verkeerde beleidskeuzes. Dat zijn de parameters waaraan we het beleid van de instellingen zullen toetsen.
K.B./D.P.: Je hamerde verschillende keren op de specificiteit van het hoger kunstonderwijs…
P.S.: …ja, daar ben ik van overtuigd.
K.B./D.P.: Het grote probleem is de dominantie door de universiteiten, wat ook uit het zogenaamd doctoraat in de kunsten blijkt. Dat doctoraat is een universitair concept dat onvoldoende aansluit bij de specificiteit van de kunst. Kunstenaars zijn nu papers aan het schrijven in plaats van kunst te maken. Dat is de wereld op zijn kop. Met het doctoraat en de repercussies ervan op het toekomstig personeelsbeleid staat het eigen karakter van het kunstonderwijs fundamenteel op het spel.
P.S.: Het onderzoek in de kunsten en het doctoraat in de kunsten hebben al heel wat inkt doen vloeien. De meningen hierover zijn zeer uiteenlopend: over wat het is, wat het niet is, wat het zou kunnen zijn. De instellingen maken nu beleidskeuzes die we ter zijner tijd moeten evalueren. We zullen dat ook doen, maar het is daarvoor nu te vroeg. Hetzelfde gaat trouwens op voor de beoordeling van de kwaliteit van de opleidingen.
K.B./D.P.: Je zegt dat het te vroeg is, maar als we nog even wachten, kan het misschien te laat zijn.
P.S.: De toekomst zal uitwijzen wie de juiste beleidskeuzes heeft genomen. Dat is in elke organisatie zo, of je nu koekjes bakt, coca cola produceert, een welzijnsorganisatie runt of onderwijs verzorgt. Iemand die verkeerde beleidskeuzes maakt, gaat failliet. Ik hoop dat dat niet het geval is, maar ik wil dat op dit moment nog niet beoordelen.
K.B./D.P.: Je vergelijking gaat volgens ons niet op. Als een koekjesfabriek failliet gaat, dan kan een curator een overnemer zoeken om de productie terug op te starten. Misschien staat een concurrent klaar om zelf met de productie van koekjes te beginnen. Een kunsthogeschool kan je op minder dan geen tijd volledig met de grond gelijkmaken; een onderwijsinstelling terug opbouwen is een werk van zeer lange adem, als het überhaupt nog mogelijk is.
P.S.: Een kunstopleiding kan je natuurlijk niet vergelijken met een koekjesfabriek, dat weet ik ook wel. Maar voor elke organisatie gelden een aantal algemene principes: dat je een omgeving creëert waar mensen graag werken en zich kunnen ontwikkelen. Een organisatie die deze principes niet eerbiedigt, is gedoemd om te falen.
Noten
1 Het decreet betreffende de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten is gepubliceerd op de volgende pagina: http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/integratie/. Op deze pagina kunnen ook alle andere beleidsdocumenten worden gevonden waarnaar in het interview wordt verwezen.
2 Koen Brams & Dirk Pültau, Leuven, architectuur en de kunsten. Interview met Peter De Graeve over zijn ontslag als decaan van de Faculteit Architectuur en de Kunsten (FAK), in: De Witte Raaf, nr. 160, november-december 2012, pp. 3-5.
3 Het debat, georganiseerd door de studenten van Sint-Lucas Gent, vond plaats op 13 februari 2013. Een videoverslag is te vinden op de volgende pagina: http://www.youtube.com/watch?v=cEsAA70D6LU. Een verslag van het debat, van de hand van Eveline Vanfraussen, verscheen in De Witte Raaf, nr. 163, mei-juni 2013.
Transcriptie: Soetkin Beerten & Ernstjan van Geest
Redactie: Koen Brams