In de proloog van zijn boek Comics versus Art (University of Toronto Press, 2012) schreef Bart Beaty: ‘Op het eerste gezicht leek de relatie tussen strips en de ‘hoge’ kunsten ooit eenvoudig: stripboeken en strips konden worden gebruikt als inspiratiebron, maar werden zelf niet beschouwd als legitieme kunstobjecten. Hoewel dit traditionele onderscheid is gaan eroderen, blijven de wereld van strips en die van kunst enorm verschillende sociale ruimtes.’
Eén punt van kritiek van de ‘hoge kunst’ op strips is dat het vergankelijke objecten zijn met een beperkte levensduur: van zodra ze gelezen zijn en de inhoud geconsumeerd is, blijkt hun gebruikswaarde nihil. Hoge kunst heeft een blijvende meerwaarde, door een esthetische ervaring aan te bieden die voortdurend opnieuw beleefd wordt, terwijl een massaal geproduceerd ‘popobject’, zoals Cameron Kunzelman het noemde in een recensie van Comics versus Art, van de hand gedaan of gerecycleerd wordt. De popart in de jaren zestig verbrijzelde dat strakke onderscheid, en het idee dat kunst noodzakelijkerwijs uniek moest zijn, werd verworpen. Tegenwoordig zijn de afbakeningen tussen de strip- en de kunstwereld vervaagd. De vraag is daarom niet of een strip kunst kan zijn, of een stripboek een kunstenaarsboek – dat is zeker het geval – maar wat er gebeurt als kunstenaars zich de premisses van het stripgenre toe-eigenen (zoals in de voorbeelden die hieronder aan bod komen) of zich erdoor laten inspireren (wat in deel 2 behandeld zal worden). Zoals steeds beperk ik mij tot titels afkomstig uit mijn eigen archief.
Ilan Manouach, Noirs, Brussel, La Cinquième Couche, 2014, 64 pp., 27,7 x 21 cm, hardcover, ca. 4000 ex.
Noirs is slechts één boek uit het omvangrijke en bijzonder doordachte oeuvre van Ilan Manouach (1980), die sinds 2008 een vijfentwintigtal kunstenaarsboeken gepubliceerd heeft. Variërend in omvang – van pamfletten van zestien pagina’s tot omvangrijke hardcovers – zijn de publicaties vaak gebaseerd op een kritische analyse van gevestigde striptekenaars (Hergé, Schulz, Spiegelman). Op subtiele wijze worden verborgen contexten, contradicties en controverses blootgelegd. In de door Pedro Moura samengestelde reader Ilan Manouach In Review. Critical Approaches To His Conceptual Comics (Routledge, 2024) gaan een vijftiental auteurs gedetailleerd in op de strategieën die Manouach hanteert. De bundel bevat ook mijn bijdrage over Blanco (2018), een volledig onbedrukt, ‘blank’ boek, als eerbetoon aan uitgever en striptekenaar Jean-Christophe Menu en diens veelbesproken en radicale manifest Plates-bandes uit 2005, waarin bittere kritiek op de structurele veranderingen, de integriteit en de commercialisering van het stripgenre geuit wordt.
Noirs (2015) is daarentegen een guerrillaversie van Les Schtroumpfs Noirs van Peyo en Yvan Delporte uit 1963. Ana Matilde Sousa omschreef het in haar essay ‘Whitewashing the Smudge’, opgenomen in de reader uit 2024, toepasselijk als een counter facsimile. Manouach blijft dicht bij de originele bron, maar door een ‘conceptuele twist’ worden er plots ‘ongehoorzame tegenbeelden’ opgeroepen, om opnieuw termen van Sousa te gebruiken. Les Schtroumpfs Noirs is het verhaal over een luie Smurf die in het bos door een boze ‘bzz-mug’ gebeten wordt en verandert in een zwarte, agressieve en gewelddadige Smurf die alle andere Smurfen wil bijten zodat ook zij geïnfecteerd raken en zwart worden. Terwijl het virus zich verspreidt, veranderen de Smurfen inderdaad van huidskleur en communiceren ze met nog slechts één woord – ‘GNAP!’ – wat voor grote sociale onrust zorgt. Op een gegeven moment verft een Smurf zijn lichaam opnieuw blauw, in een poging de gemeenschap van de ‘gezonde’ Smurfen te verstoren en te verraden. Gelukkig ontdekt Grote Smurf een tegengif. Na allerlei mistoestanden en gevechten vindt er een explosie plaats in zijn laboratorium, waarna het vaccin als een wolk van stuifmeel op de Smurfen terechtkomt, die na een collectieve niesbui weer blauw worden.
Het oorspronkelijke album werd in vier kleuren gedrukt, in CMYK, maar voor de bootlegversie van Manouach werd voor de vier kleurplaten enkel cyaan gebruikt, zodat het boek als het ware gedrukt is in CCCC. Bijgevolg saboteert het monochroom gedrukte Noirs niet alleen de karakteristieke verschijning van de illustere protagonisten en hun bijwijlen etnische en raciale verschillen, maar ook de esthetiek van de illustraties. Details lossen op in een zweem van blauw en sommige panelen ogen haast als monochrome kaders. Zou het een ode zijn aan het International Klein Blue, en bij uitbreiding aan de abstracte kunst?
Toch blijft Noirs vooral een sociaal-politiek statement. Toen de strip van Peyo (het pseudoniem van Pierre Culliford) in 2010 voor het eerst in het Engels verscheen, werd de opmaak drastisch gewijzigd door middel van een kleurverandering (!), die Manouach misschien inspireerde tot zijn détournement. Als gevolg van een gegroeid bewustzijn voor ethisch-raciale kwesties verscheen de Engelse versie met als titel The Purple Smurfs, en de duivelse, gewelddadige Smurfen kleurden paars in plaats van zwart. De uniform in blauw gedrukte versie uit 2015 van Manouach kan als een verdere kritische stap geïnterpreteerd worden, en als een welgemeende en consequente censuur van de originele strip. Veelzeggend of niet, de kleur die in Noirs ‘overeind’ blijft is ‘wit’ – van mutsen, pantoffels, ogen en tekstballonnen – wat op identitair vlak ook weer tot een polemiek zou kunnen leiden.
Niklaus Rüegg, Spuk (Thesen gegen den Frühling), Zürich, Edition Fink, 2004, 48 pp., 28,5 x 23,2 cm, hardcover, 500 ex.
Spuk (Thesen gegen den Frühling) – de titel valt te vertalen als Spook (Stellingen tegen de lente) – van Niklaus Rüegg (1977) mag dan lichtere kost zijn, de publicatie wordt er niet minder intrigerend om. Wat in eerste instantie opvalt, is het kleurenpalet, inherent aan het genre van de strip. De hardcover is volledig zwart, met enkel SPUK erop, in glanzende reliëfletters, terwijl de felle en verzadigde kleuren van het binnenwerk de lezer bijna omverblazen. Het boek bevat vier ‘verhalen’, of beter gezegd sequenties, met meestal zes, licht ten opzichte van elkaar verschoven panelen. Net als de kleurbeperking in Noirs zijn hier de nauwkeurig gekalibreerde, maar volle en krachtige kleuren en kleurvlakken van cruciaal belang, ook omdat het boek op hoogwaardig papier gedrukt is.
De openingspagina met vier panelen versterkt de raadselachtige sfeer, en het kleurenpalet en de beeldcomposities zijn symptomatisch voor wat zal volgen. Het eerste langwerpige, rechtopstaande kader linksboven is een monochroom geel vlak, als een ruimtelijke voortzetting van het tweede en grootste paneel rechts. In dat kader is een frontaal onderaanzicht te zien van een kamer met gele muren en wat vermoedelijk een gang is. Aan de achterwand, rechts aflopend, hangt een ingelijst, zwart ‘abstract’ schilderij. Twee geopende, groene gordijnen flankeren de toegang naar de gang links, terwijl de witte vloer door oranje plinten geaccentueerd wordt. In het derde kader onderaan links is vanuit een andere, schuine hoek een donkergroene sofa te zien tegen de gele muur. Het vierde en kleinste paneel is opnieuw monochroom, maar ditmaal blauw, alsof het verwijst naar de blauwe lucht die bij de lente uit de ondertitel hoort. De compositie is duidelijk gebaseerd op het sjabloon van een strip, maar dan zonder personages, tekstballonnen of een duidelijk herkenbaar plot. Alle elementen op de eerste pagina zetten een unheimische en spookachtige toon voor de rest van het boek, waarin de wereld verlaten achter lijkt te blijven, als na de apocalyps.
Het is de tegenstelling tussen de vrolijke kleuren en het sluipende gevoel van onheil dat dit boek bijzonder maakt. Interieurs van onbewoonde huizen, met een voortuin, hekken en bomen; fauteuils, bedden, tafels, een boekenkast of een piano, met ertussen objecten die subtiel verhaallijnen suggereren, zoals een megafoon, een open kelderluik, een gat in een muur of een reiskoffer (die later in het boek leeg blijkt te zijn). En dan zijn er ook de steeds terugkerende monochrome kaders in muntgroen, vanillegeel, lichtblauw, oranje of fuchsia, die het abstracte karakter van deze strip versterken.
Volgens de uitgever is de minimalistisch ogende strip gebaseerd op de klassieke comics met Donald Duck en Mickey Mouse van Carl Barks: alleen het decor blijft over, alsof het toneelstuk nog moet beginnen.
Martín Vitaliti, 360º, Barcelona/Keulen, ArtsLibris/Walther König, 2016, [20] pp., 27 x 21 cm, softcover, 360 ex.
Martín Vitaliti (1978) werkt met strips en de (historische) stripcultuur. Zijn recente video- en geluidsinstallatie Silly Symphony (2022) toont exemplarisch de complexiteit en de reikwijdte van zijn oeuvre. De titel is ontleend aan een reeks korte filmpjes van Walt Disney uit de jaren dertig, het begin van de gouden eeuw van de Amerikaanse tekenfilmindustrie, gekenmerkt door de nauwgezette synchronisatie van beeld en geluid. Naarmate de populariteit van de tekenfilms toenam, konden de artiesten niet meer aan de groeiende vraag voldoen. Daarom werden de productielijnen geoptimaliseerd en goedkoper gemaakt door bepaalde scènes te herhalen. Silly Symphony is gebaseerd op dergelijke historische fragmenten uit welgekozen animaties, die getoond worden op zestien schermen die op de grond en in een raster opgesteld staan en die verschillend gesynchroniseerd zijn. Het resultaat is, bij momenten, een audiovisueel pandemonium.
Het boek 360º, waaraan ik als redacteur heb meegewerkt, kan als voorloper van Silly Symphony beschouwd worden, zij het dat in deze publicatie steeds dezelfde pagina wordt herhaald uit één strip: La Banda del Missouri (1978) van de beroemde Italiaanse striptekenaar Hugo Pratt. Vitaliti’s boek opent met pagina 91, in facsimile, uit La Banda del Missouri. Het narratief in de dertien kaders doet er op zich weinig toe: Native Americans en ranchers ontdekken een paard zonder ruiter. Die drijft dood in de Missouri, zo blijkt later. Wel betekenisvol is dat Vitaliti op de volgende pagina’s de aandacht vestigt op de omgeving binnen elk van deze dertien scènes. Door middel van geleidelijke beweging, vergelijkbaar met de stop-motiontechniek, bewegen de protagonisten zich van rechts naar links uit het beeldkader weg. Zo ontvouwen zich in het boek telkens dertien individuele panorama’s, 360 graden, van het uitgestrekte prairielandschap. Na in totaal 41 ‘bewegingen’ (op evenveel pagina’s) is de denkbeeldige cirkel rond en belandt de lezer weer aan het begin. De resulterende hybride tussen stop-motion en storyboard, zonder climax, lijkt vis noch vlees. Maar wat is 360º dan wel? Een gecontroleerd cadavre exquis? Een statisch flipboek? Of gewoon een strip- of kunstenaarsboek hors catégorie?
Sebastian Utzni, M-Maybe (Destruction of the World Trade Center in Comics (1973-2001) Before 9/11, 2001), Zürich/München, Edition Taube, 2019, [32] pp., 26 x 17 cm, brochure, 1000 ex., herdruk in 2020 op 1500 ex.
M-Maybe van Sebastian Utzni (1981) is, tot slot, een facsimilecompilatie van fragmenten uit zeventien uiteenlopende genres van stripboeken, zoals Superman, Donald Duck of Mortadela y Fillemón, oorspronkelijk verschenen tussen 1973 en 2001. De fragmenten tonen een aanval op het World Trade Center in New York, vóór de feitelijke terroristische aanslag door Al-Qaeda op 9/11. Op goedkoop papier en in doffe kleuren gedrukt, kenmerkend voor populaire strips, richt Utzni zich enkel op relevante details of op kaders waarin de ineenstortende Twin Towers te zien zijn, terwijl de omringende illustraties zwart en onleesbaar overgedrukt werden. De letterlijk onheilspellende toekomstvisioenen uit het verleden worden ook op humoristische wijze tegengewerkt, wat de impact van zowel de megalomane architectuur als die van de afschuwelijke terroristische aanslag ondermijnt. Een grote afbeelding met een gigantisch monster dat de torens verwoest gaat vergezeld van een minuscule tekstballon uit X-Men: ‘Hey Robin – Isn’t it about time to break for lunch?’
Deze vier voorbeelden verduidelijken de problematische relatie van strips tot de hogere culturele sferen. Tegelijkertijd wordt zichtbaar dat de strips ironisch genoeg worden ‘gered’ door hun stripachtige comicness weg te halen, door middel van contrasterende druktechnieken, verhaallijnen of aandacht voor motieven.