width and height should be displayed here dynamically

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

124

november-december 2006

1980

1.

Noemen we een decennium – de fifties, de eighties… – dan doemen meteen beelden op. De sixties: the swinging sixties, korte rokken, de Beatles, l’imagination au pouvoir… Het ronde cijfer van 10 kalenderjaren volstaat blijkbaar om collectieve herinneringen op te wekken. Vermag één kalenderjaar hetzelfde? Welke betekenis roept bijvoorbeeld het jaar 1980 op? Welk inzicht? Neen, er wil maar niets komen als het over één jaar gaat, of het moet een bijzonder jaar zijn. 1968 is zo’n jaar. 1967 niet, 1969 niet, en 1980 evenmin. De keuze voor één jaar kan dus een manier zijn om het geheugen – en al te voor de hand liggende gedachten, te snel opspelende gevoelens – buitenspel te zetten. Wordt 1 jaar vooropgesteld, dan zijn er niet meteen doorgeknauwde ideeën, leidende inzichten, vanzelfsprekende beelden. Er moeten niet eerst clichés of stereotiepen van tafel worden geveegd. De keuze voor één jaar is de keuze voor een (kunst)historisch tabula rasa.

Als één jaar genoemd wordt, dan moeten er meteen één of meer beelden bijgeleverd worden vooraleer bepaalde sentimenten kunnen opspelen. Op de cover van het boek Het aanzien van 1980 – twaalf maanden wereldnieuws in beeld prijkt een foto van Ronald Reagan, poserend voor Het Witte Huis in Washington. Zo’n beeld, dat brengt ons meteen in de stemming. 1980: de rakettenkwestie, “let Poland be Poland”? Neen, dat zijn gebeurtenissen die later in de jaren ‘80 spelen. 1980, dat is het jaar van de inval van de Russen in Afghanistan, de verbanning van Sacharof, de gijzelingsactie in de Amerikaanse ambassade in Teheran, de moord op Aartsbisschop Romero in San Salvador, de val van enkele regeringen Martens, de inhuldiging van Beatrix als koningin, de verkiezingsstrijd in Duitsland (Helmut Schmidt versus Franz Joseph Strauss), de dood van president Tito, de Olympische Spelen in Moskou, de acties van de vakbond Solidariteit in Polen, de betoging tegen de plannen om kernafval op te slaan in de Belgische gemeente Mol, de moord op John Lennon en de dood van Alfred Hitchcock en Jean-Paul Sartre: allemaal gebeurtenissen die in Het aanzien van 1980 gerepertorieerd zijn. 1980 krijgt pas betekenis als we zulke jaarboeken doorploegen. In dit nummer hebben we andersoortige kronieken opgenomen: het dagboek van Daniël Robberechts en een beschrijving van het werk WENDE ‘80’, gemaakt door Hanne Darboven in 1980-1981. Een dagboek bevat veel meer dan wat de tijd overleeft, het bevat ook datgene wat de schrijver tijdelijk bezighoudt, wat hem opslorpt, wat voorbijwaait. In het dagboek barst het historische verhaal onder de druk van de feiten; er zijn veel meer feiten in een leven dan een verhaal kan verdragen. Het dagboek is een breekijzer van de geschiedenis. Interessant is ook de ‘gekleurde’ waarneming van de historische feiten, bijvoorbeeld de anti-kernergie-betoging in Mol (in het dagboek van Robberechts) of de verkiezingsstrijd in Duitsland (in het werk van Darboven). Ronduit fascinerend zijn de gemeenschappelijke referenties in beide kronieken: Alfred Döblins Berlin Alexanderplatz (verschenen in 1929, eind jaren zeventig verfilmd door Rainer Werner Fassbinder). Is dat zuiver toevallig? Of vertelt deze gemeenschappelijke referentie iets over de ‘geest’ van 1980?

2.

Maar waarom is de keuze op 1980 gevallen? Waarom precies dat jaar? Hebben wij iets met 1980? Dat niet onmiddellijk. We waren 16 in 1980. We herinneren ons de Olympische Spelen in Moskou die geboycot werden door de Verenigde Staten en een aantal andere ‘westerse’ landen, maar niet door België: Robert Van de Walle won goud in het judo. We herinneren ons de gijzelingsactie in de Amerikaanse ambassade in Teheran, en de mislukte Amerikaanse militaire actie om de gijzelaars te ontzetten. Op het vlak van kunst en cultuur herinneren we ons evenwel zo goed als niets. Dan Van Severen stelde tentoon in de Richard Foncke Gallery te Gent: niet gezien. Het werk Blauw naakt van Lili Dujourie, gerealiseerd in 1980: niet gezien. Ann-Veronica Janssens werd laureate van de Jonge Belgische Schilderkunst: niet gezien. Kunst in Europa na ’68, georganiseerd door het Museum van Hedendaagse Kunst te Gent: niet gezien. Afgezien van de televisiefilm Na Alle vlees – portret van een werkwijze, gerealiseerd door Jef Cornelis – uitgezonden door de openbare omroep in 1981! – is er geen enkele ‘artistieke ervaring’ die ons met 1980 of met de periode omstreeks 1980 verbindt. Waarom dan 1980? We hebben voor dit jaartal gekozen omdat we reeds vier kunstenaars hebben geïnterviewd die deel hebben genomen aan de tentoonstelling 1980, die van 28 juni tot 7 september 1980 plaatsvond in het ICC te Antwerpen. De eerste drie kunstenaars – Guillaume Bijl, Leo Steculorum en Walter van Rooy – hebben we gesproken in het kader van aflevering 112 (november-december 2004), gewijd aan het stoppen met (het maken van) kunst. Het interview met de vierde kunstenaar, Guy Rombouts, verscheen in het vorige nummer, dat ‘de vorm van de taal’ thematiseerde. In de komende jaren willen we dit interviewproject verderzetten. De inzet van dit project is in wezen dezelfde als die van deze aflevering, en kan in één woord worden samengevat: ‘gelijktijdigheid’. Wat was de belangstelling van een groep ‘jonge’ kunstenaars, die maximaal 35 waren in 1980? Hoe dachten zij over kunst? Waar ging de kunst over in 1980? Bekijken we de catalogus van 1980, dan is het eerste opvallende feit, afgezien van de selectie van de kunstenaars die verzorgd werd door Flor Bex, Annie Gentils, Glenn Van Looy, Wim Van Mulders en Hilde Van Pelt, de tweetaligheid van de inleiding: niet Nederlands/Engels echter, maar Nederlands/Frans. Deze vaststelling sluit aan bij een tweede ‘goede’ reden om het te hebben over 1980: in 1980 vierde het Koninkrijk België zijn 150ste verjaardag. Het ICC, gevestigd in de voormalige Antwerpse residentie van Koning Boudewijn, greep deze verjaardag trouwens aan om 1980 te organiseren. 1980 is niet alleen een Belgische verjaardag, in dat jaar, op 8 en 9 augustus 1980 om precies te zijn, stemde het Belgische parlement definitief in met de federale inrichting van de Belgische staat. Hoe verleidelijk om 1980 plots te beschouwen als een sleuteljaar! Van een volstrekt betekenisloos naar een uiterst betekenisvol jaar…

3.

We worden voortdurend verleid om de geschiedenis chronologisch, lineair en causaal te denken – in ketens van oorzaak en gevolg. Vele geschiedfilosofische reflecties en deconstructies ten spijt, bepaalt deze mechaniek onze manier om geschiedenis te schrijven. De focus op één jaartal doorkruist deze mechaniek – tenminste als er ruimte wordt vrijgehouden voor datgene wat op het eerste gezicht ‘betekenisloos’ is; als we met andere woorden niet onmiddellijk in de tredmolen stappen van het klassieke (kunst)historische verhaal. 1980, een sleuteljaar? Laten we de goede raad van Hans Ulrich Gumbrecht opvolgen en die uitspraak nog maar even in beraad houden. Gumbrecht wijdde een boek aan een ander jaar: 1926. Dat jaar is evenmin een sleutel- of ‘drempeljaar’. Gumbrecht over zijn benadering: “Doordat we onszelf dwingen om de sequentialiteit op te heffen, ontzeggen we ons zoveel mogelijk de toevlucht tot het subject-gecentreerde causaliteitsconcept en tot het genre van het historische verhaal. We moeten ons dus afvragen welke vertogen en concepten we kunnen ontwikkelen om niet-causale relaties te creëren tussen de teksten en artefacten waaraan we refereren. Het antwoord op die vraag wordt bemoeilijkt doordat we geconfronteerd worden met de onvermijdelijke sequentialiteit van de tekst als medium. Eventuele oplossingen zouden een bijdrage kunnen leveren tot de […] ‘theorie van het heden’, een theorie die nog niet bestaat, hoewel we ze echt nodig hebben.”

4.

Niet het lineaire zou onze aandacht trekken maar het nevenliggende, niet oorzaak en gevolg maar het contigue, niet het opeenvolgende maar het gelijktijdige. We gingen op zoek naar feiten die zich niet op een lineaire as bevinden, maar die samen kunnen klonteren tot laterale constellaties. We besloten om drie kunstenaars te interviewen die in 1980 actief waren, maar die in 1980 een andere levensfase beleefden. We hadden daarbij aandacht voor geografische diversiteit. Dan Van Severen is de oudste van de drie; hij is geboren in Lokeren in 1927, heeft gestudeerd in Gent en Antwerpen en heeft een korte periode in Luik gewoond. Lili Dujourie is geboren in 1941 in Roeselare; ze heeft eerst gestudeerd in Brugge – waar ze les kreeg van Dan Van Severen! – en daarna in Brussel en heeft onder andere gewoond en gewerkt in Brussel en Oostende. Ann-Veronica Janssens, de jongste, is in 1956 geboren in het Engelse Folkstone, heeft verbleven in Belgisch Congo, heeft gestudeerd in Brussel – ze woont en werkt er nog steeds. Drie levens, drie oeuvres die in 1980 op een bepaalde manier in ontwikkeling zijn. De interviews focussen op 1980. We vragen naar wat de kunstenaars toen bezighield, wie of wat hen toen interesseerde, wat zij toen belangrijk vonden voor hun praktijk. Naast de drie interviews met beeldende kunstenaars komen ook nog twee andere makers aan het woord. Met Jef Cornelis spraken we over de televisiefilms die hij rond 1980 realiseerde voor de openbare omroep – allemaal literatuurfilms waarin auteurs zoals Hans ten Berge, Maurice Gilliams, Daniël Robberechts, Jacq Vogelaar en Oscar de Wit centraal staan. Bart Meuleman interviewde Marianne Van Kerkhoven.

5.

Even moeilijk als het was om niet meteen een lineair historisch verhaal te vertellen over 1980, zo lastig bleek het om de actualiteit van ónze blik op dat jaar op te schorten, al was het maar eventjes. Hoe vaak we ons ook voornamen om 1980 als zodanig in ogenschouw te nemen, steeds weer werden we geconfronteerd met onze actuele voorkeuren. We wilden bekende feiten op een nieuwe manier bekijken. We wilden graven in de geschiedenis en onbekende feiten opdelven. We wilden oude samenhangen op een nieuwe manier bekijken en onbekende samenhangen ontdekken. Steeds weer liep de onderneming stuk op de kortzichtigheid van onze eigen blik. Waarom was onze keuze op Marianne Van Kerkhoven, Jef Cornelis, Dan Van Severen, Lili Dujourie en Ann-Veronica Janssens gevallen, en niet op Guido Minne, Paula Semer, Michel Boulanger, Robert De Boeck of Tapta? Het antwoord op deze vraag kan alleen zijn dat het werk van de makers die we selecteerden óns nú belangwekkend voorkomt. Wat een verschil met het interviewproject over de tentoonstelling “1980”! De kunstenaars die deelnamen aan deze tentoonstelling zijn immers níet door ons gekozen.

We moesten een manier vinden om onze actuele voorkeuren te omzeilen. We hebben die omweg gevonden in de verhalen van de drie kunstenaars. In de gesprekken met Ann-Veronica Janssens, Lili Dujourie en Dan Van Severen zijn talloze plaatsen, feiten en personen ter sprake gekomen die wij nooit zouden hebben geselecteerd. We beslisten om elke plaats, elk feit en elke persoon als een onderzoeksspoor op te vatten. Geen onderscheid tussen – naar onze mening – belangrijke en minder belangrijke plaatsen, feiten en personen. Aan de drie interviews is dus een uitgebreid notenapparaat toegevoegd dat door een grote schare auteurs is geschreven. De geschiedenis verschijnt er als een boomstructuur met annotaties en glossen. Vergelijk het met de manier waarop Kunst in Europa na ’68 tot stand is gekomen. Jan Hoet in de catalogus: “Vooreerst werd een werkgroep samengesteld bestaande uit deskundigen die steeds nauw betrokken zijn geweest bij de problematiek van de kunst die zich vanaf 1968 heeft voltrokken en/of die een richtinggevend betekenis hebben gehad in het beleid van het Museum van Hedendaagse Kunst te Gent, namelijk Germano Celant (Italië), Johannes Cladders (Duitsland), Rita Dubois (België), Karel J. Geirlandt (België), Sandy Nairne (Groot-Brittannië), Piet Van Daalen (Nederland) en Jean-Pierre Van Tieghem (België). (…) Met deze mensen hielden we in mei 1979 een intensieve vierdaagse vergadering, die werd voorafgegaan door een bezoek aan de lokalen waar de tentoonstelling zou plaats vinden. (…) uiteindelijk zonderde elkeen zich af om maximum vijfendertig kunstenaars aan te duiden, waarvan vijftien op alle lijsten voorkwamen. Met deze vijftien was dan ook het eerste selectieluik achter de rug. Immers, teneinde hen zoveel mogelijk in de context van het concept van deze manifestatie te betrekken, werd aan elke kunstenaar voorgesteld, zonder enige verplichting uiteraard, één kunstenaar toe te voegen waardoor de definitieve lijst eruit ziet als volgt: Art & Language, Joseph Beuys, Christian Boltanski, Marcel Broodthaers, Stanley Brouwn, Daniel Buren, Victor Burgin, Tony Cragg, The Red Crayola, Hanne Darboven, Jan Dibbets, Braco Dimitrijevic, Luciano Fabro, Hans-Peter Feldmann, Barry Flanagan, Gilbert & George, Hans Haacke, Imi Knoebel, Yannis Kounellis, Richard Long, Mario Merz, Panamarenko, Giulio Paolini, Anne & Patrick Poirier, Gerry Schum, Ger van Elk, Jean-Luc Vilmouth en Gilberto Zorio” (pp. 7-9). Met Daniel Buren voeren we in dit nummer een gesprek over deze interessante selectieprocedure en over zijn bijdrage aan de Gentse tentoonstelling.

6.

Er staat geen ‘foto’ op de cover van dit nummer. Er staat enkel: 1980, een getal in een speciaal ontworpen typografisch jasje. Welk beeld zou immers recht doen aan het haar 1980? “Zege van Ronald Reagan: een ruk naar rechts”? “Massale demonstratie in het Belgische Mol”? “Duitse verkiezingen zege voor Helmut Schmidt”? Neen, we wilden geen beeld waarin 1980 zou samenvallen met één feit, één plaats of één persoon. De feitenstroom zou meteen worden afgebonden, het tijdskluwen samengeperst tot een ‘tijdsgewricht’. Misschien moet zo’n beeld wel beeldloos zijn, zoals een datumschilderij van On Kawara: representatie van blinde tijd. Of misschien moet zo’n beeld barsten van betekenissen die evenwel nauwelijks ontcijferbaar zijn: een beeld van de mode van 1980 bijvoorbeeld.

Koen Brams & Dirk Pültau