width and height should be displayed here dynamically

Essays

145

mei-juni 2010

De jaren 80 / het sociaal statuut van de kunstenaar

Met twee essays knopen we in dit nummer opnieuw aan bij een langlopende serie waarin wordt teruggeblikt op de jaren 80. Guido Goossens zet het ‘geval Botho Strauss’ in als een case study om een paradigmawissel te illustreren in het denken over links en rechts in Duitsland. Hij vertrekt van het schandaal dat in 1993 losbarstte rond het essay Anschwellender Bocksgesang waarin Strauss van leer trekt tegen de erfenis van de Verlichting en het opneemt voor ‘verbrande’ denkers en schrijvers zoals Martin Heidegger en Ernst Jünger. Met het Bocksgesang-essay wordt de idee op de helling gezet dat de ware Duitse intellectueel per definitie links is. Voor het eerst komt een schrijver – nota bene een coryfee van de linkse protestgeneratie – op voor de rehabilitatie van de rechtse intellectuele erfenis van Duitsland. Goossens merkt op dat 1993 een omslag markeert in de perceptie van Strauss; tegelijk corrigeert hij die perceptie door erop te wijzen dat Strauss van bij het begin tot een generatie ideologische twijfelaars behoorde. Is Strauss dan veranderd of is onze blik op hem gewijzigd? Goossens besluit met de opmerking dat het Bocksgesang-essay, dat destijds zoveel opschudding verwekte, thans opvallend gedateerd en o zo ‘typisch jaren 80’ aandoet. Misschien schuilt hierin wel de belangrijkste verschuiving die in zijn essay wordt aangeraakt: in het feit namelijk dat een ideologische discussie in strijdtermen als ‘links’ en ‘rechts’ voorgoed tot het verleden behoort, ja dat een dergelijk debat ons volkomen koud laat. In Marc Holthofs essay wordt het jaartal 1989 geen enkele keer vermeld en toch speelt het op de achtergrond een belangrijke rol in zijn verkenning van het oeuvre van de Vlaamse televisiemaker Stefaan Decostere, die een kleine twintig jaar – van 1979 tot 1997 – als maker van documentaires en televisie-essays voor de Vlaamse openbare televisieomroep (achtereenvolgens BRT, BRTN en VRT) werkte. Aan het begin van zijn essay merkt Holthof op dat zijn verkenning van het oeuvre van Decostere tevens ‘het relaas van de teloorgang van de openbare omroep’ schetst. Dat wordt pijnlijk duidelijk als hij op het einde van zijn essay meldt dat Decostere in 1997 gedegradeerd werd tot regisseur van de nieuwsuitzendingen van de VRT – ‘ongeveer de meest mechanische job die een regisseur kan doen op televisiegebied’. Zonder dat de link expliciet wordt gelegd, is het moeilijk om niet te denken aan de ‘populistische omslag’ die de openbare omroep maakte nadat in 1989 de commerciële omroep VTM werd opgericht.

De omvangrijkste bijdrage in dit nummer kan worden gelezen als een vervolg op de laatste twee nummers van De Witte Raaf over artistieke arbeid: de vierde aflevering van De geschiedenis van het NICC bestaande uit gesprekken met vijf betrokkenen van een van de werkgroepen van het NICC: de Werkgroep Sociaal Statuut. In deze gesprekken over de nuchtere en ambtelijke aspecten van de artistieke arbeid staat één cruciaal strijdpunt centraal: de strijd voor een sociaal statuut van de kunstenaar. Ten slotte bevat dit nummer een bijdrage van Steven Jacobs over de kunstdocumentaires van Alain Resnais.