width and height should be displayed here dynamically

Essays

157

mei-juni 2012

Niets lijkt zo ver van elkaar af te staan als christendom en kapitalisme. Het christendom stelt de onderlinge verbondenheid van alle mensen centraal; het kapitalisme – zeker het hedendaagse kapitalisme van neoliberale snit – heeft de ‘heidense’ logica van de ‘survival of the fittest’ als ordewoord. ‘Liefde’, ‘generositeit’ en ‘gift’ zijn de kernwoorden van de christelijke filosofie; wreedheid heerst daarentegen in het geglobaliseerde kapitalisme waarin iedereen elkaar van de markt tracht te spelen. Hoe komt het dan dat precies in het land waar het kapitalisme zijn meest excessieve vorm heeft gevonden – de Verenigde Staten – het christendom hoogtij viert en een fundamentalistische gedaante aanneemt? Die prangende vraag krijgt een gedurfd antwoord in de tekst van Marc De Kesel waarmee dit nummer opent. De Kesel deconstrueert de schijnbaar absolute tegenstelling tussen het ‘goedgeefse’ christendom en de meedogenloos egoïstische logica van het kapitalisme, door de geloofsstructuur achter beide ideologieën bloot te leggen. Juist in hun extremen raken ze elkaar: achter het radicale piëtisme van de late 17de eeuw of van de fundamentalistische christenen in de Verenigde Staten, en het roekeloze casinokapitalisme van onze tijd, gaat eenzelfde geloof schuil! De Kesels tekst is onontbeerlijke lectuur voor eenieder die meent deze fenomenen geïsoleerd te kunnen bekritiseren.

In de tweede tekst van dit nummer snijdt Dirk Lauwaert een moeilijk en weinig besproken thema aan: mannenkledij. Een van Lauwaerts stellingen verklaart wellicht waarom de mannelijke garderobe zo veel minder over de tongen gaat dan de vrouwelijke: ‘Kledij is het zijn van mannen (niet het verschijnen van vrouwen).’

Verder handelen twee teksten in dit nummer over de mediatisering van het kunstwerk en het kunstenaarschap. Het laatste staat centraal in een essay van Elise Noyez waarin één serie kunstenaarsfoto’s onder de loep wordt genomen: de 31-delige reeks die de Duitse fotograaf Manfred Leve in 1968 maakte van de schilder Blinky Palermo, alias Peter Heisterkamp. De tweede bijdrage (samengesteld en ingeleid door Lisa Colpaert en Steven Jacobs) handelt over vrouwenportretten die als rekwisieten zijn ingezet in films van de jaren 30 tot 50, behorend tot het genre van de film noir en het gothic melodrama.

Het nummer besluit met besprekingen van de tentoonstelling Martin Visser, verzamelaar, ontwerper, vrije geest (Bonnefantenmuseum, Maastricht) door Koen Brams & Dirk Pültau, en van het boek Niet de kers op de taart van Bart Caron door Rudi Laermans.