width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

46

november-december 1993

Kunst en handel

Onlangs werd het nieuws verspreid dat de oudste galerie van het land, galerie Isy Brachot, in vereffening is gegaan. In een interview met Isy Brachot, de kleinzoon van de oprichter van de galerie, worden de diverse facetten van deze faling aan de orde gebracht. De oorzaak moet gezocht worden in de algemene crisis op de kunstmarkt waaruit de speculanten zich na enkele dolle jaren definitief schijnen te hebben teruggetrokken. Aanleiding voor de beslissing om de boeken neer te leggen, is de weigering van de financiers – de banken – om nog langer krediet te verlenen.

Waarom keren de banken op dit moment de kunsthandel de rug toe, welke trofeeën hebben ze reeds buitgemaakt en welke zoenoffers willen ze op hun terugtocht nog veroveren, het zijn slechts enkele vragen die in het interview aan bod komen en in de bijdrage van Marc Holthof over Thomas Hubers boek “Der Duft des Geldes” op een fundamentele manier doorgrond worden. Aan de wetten van het kapitaal, en zijn meest eminente en blitse gestalte, de bank, kan de kunst zich enkel onttrekken als het kiest voor de radicaalste crisis: geen conjunctuurschommeling, geen tijdelijke baisse, zelfs geen crash maar de crisis in zijn meest radicale gedaante: de vervalsing.

“Het heeft geen zin steeds hetzelfde aan hetzelfde toe te voegen, tot in het oneindige. Men moet hetzelfde van hetzelfde losrukken,” schreef Jean Baudrillard in het vorige nummer van De Witte Raaf. Maar was dit geen pleidooi tegen de vervalsing als perfecte misdaad, dit wil zeggen, een vervalsing die op een quasi mechanische wijze, en alleen maar binnen een economische orde tot stand komt? Met andere woorden een vervalsing die de geplogenheden van de economische orde gehoorzaamt en alle sporen van de vervalsing zorgvuldig uitwist. Vier bijdragen in dit nummer benaderen de vervalsing als artistieke strategie. Eran Schaerf eigent zich het handschrift van René Magritte en motieven van Man Ray en Roy Lichtenstein toe. Erik Maertens vergelijkt de strategieën van enkele meester-vervalsers: René Magritte, Pierre Menard en Wyatt Gwyon. Dirk Lauwaert onderzoekt het oeuvre van Gerhard Richter vanuit het perspectief van de vervalsing. In haar bespreking van “Restauraties. Vormen van herstel”, het zesde cahier van het project “Vertoog en literatuur”, stelt Jorinde Seijdel onder andere de vraag aan de orde of een restaurateur sporen dient na te laten of niet.