width and height should be displayed here dynamically

Airport & Martha Rosler

Luchthavens gelden als “the most important new buildings of the twentieth-century,” meldt de omslag van de publicatie Airport. Maar ook shoppingcentra, themaparken, en soms zelfs musea krijgen gemakkelijk dat epitheton mee. Alle beantwoorden ze immers aan het dominante naoorlogse stedenbouwkundig model van een grootschalig en geïsoleerd complex dat diverse publieksgerichte activiteiten interioriseert. Een beetje luchthaven wil voortaan meer dan vliegtuigen, en integreert bijvoorbeeld congresfaciliteiten, een volwassen winkelcentrum of – ‘op’ Frankfurt – de grootste discotheek van de stad. De toenemende menging van programma’s doet ons over luchthavens als steden praten, ook al ontbreekt er vooralsnog elk wonen, tenzij we interneringskampen voor uitgeprocedeerde asielzoekers tot die categorie zouden rekenen. In een adequate beschrijving van de nieuwsoortige stad-van-lage-dichtheid die zich vandaag in Europa voltrekt, speelt de luchthavenpool een belangrijke rol. Luchthavens zijn emblemen van hedendaagse stedelijkheid.

Verschillende foto’s en teksten in Airport – de catalogus van de gelijknamige fotografietentoonstelling die onder meer in het Nederlands Foto Instituut in Rotterdam te zien was – stellen deze stedelijkheid aan de orde. Volgens John Thackara in diens artikel Lost in space, a traveller’s tale, belichaamt het luchthaveninterieur de onmogelijkheid om complexe ruimtelijke systemen nog inzichtelijk voor te stellen. Ons cognitive mapping faalt, om Fredric Jamesons begrip te beamen, en de desoriëntatie die we daarbij ervaren is tegelijk beroezend en beangstigend en situeert zich aldus in de buurt van het sublieme. Thackara’s verdere betoog is evenwel nogal losjes opgebouwd en breekt telkens af als het wat grondiger begint te exploreren. Voorts nam men uit het boek Non-lieux: Introduction à une anthropologie de la surmodernité van Marc Augé (Parijs, 1992) de korte proloog op: een impressie van de tocht die ene Pierre Dupont naar Roissy voert, via de bankautomaat en de parkeergarage, door de duty-free-shop en de boarding lounge, tot in de vliegtuigzetel waar hij meteen de hoofdtelefoon opzet. In Pierre’s ervaring van de omgevende ruimte is menselijke interactie minimaal en alles altijd in transit. De luchthaven blijkt dus bij uitstek een non-lieu te zijn, een tegenwoordig veel gesleten term die door Augé’s boek geijkt werd. Tenslotte beeldt Douglas Coupland zich in een heerlijk hilarisch stuk in hoe betekenisloos en leeg zo’n niet-plaats is. Wanneer het pauselijk vliegtuig halverwege de reis in Anchorange – Anchorange is niets meer dan een tankstop in het transcontinentale luchtverkeer – zou moeten bijtanken en landen, zou Johannes-Paulus II dan op de tarmac neerknielen, de bodem kussen en zo de nietsheid van Anchorange International Airport consacreren?

De andere tekstbijdragen zijn nogal verscheiden. Auteur J.G. Ballard bezingt London-Heathrow en architect Paul Andreu laat zich interviewen over zijn ontwerpen voor Parijs-Roissy. Van Robert Smithson en van de Italiaanse futuristen werden monumentale teksten opgenomen, maar ze staan nauwelijk in verband met de rest van de catalogus. Martha Rosler tenslotte neemt in de Airport-bundel een bijzondere plaats in omdat zij zowel met een essay als met fotografie bijdraagt.

Alle kleurfoto’s zijn in een katern vòòr de inhoudstafel verzameld, ze worden niet besproken of aangehaald in het tekstgedeelte en ze dienen zich bijgevolg jammer genoeg aan als een apart geheel. Nochtans spreekt uit de fotoselectie dezelfde belangstelling voor hedendaagse stedelijkheid als in de meeste teksten. Fotografie vervult voor architecten en stedenbouwers immers een pioniersrol in de observatie van het nieuwsoortige stedelijke landschap. In het bijzonder de zogenoemde Düsseldorfse school, met onder meer Andreas Gursky, Axel Hütte, Thomas Ruff en Thomas Struth, reveleert door middel van een typische afstandelijke registratietechniek op het eerste gezicht triviale ruimtelijke omgevingen als betekenisvolle beelden. Wat Bernd en Hilla Becher, de Düsseldorfse leermeesters, voor de industriële architectuur teweeggebracht hebben, bewerkstelligt de jongere generatie voor het postindustriële landschap. De verhouding tussen het generische en het unieke of de kantelmomenten tussen massaliteit en individualiteit die deze fotografen onderzoeken, blijken erg invloedrijk. Zo inspireert het werk van Gabriella Sancisi in Airport zich op de bekende grootformaatportretten van Thomas Ruff. Sancisi brengt op een stelselmatige wijze geüniformeerde luchthavenwerknemers tegen een monochrome achtergrond in beeld. De grens van zulke schijnbaar zakelijke fotografie met niet-artistiek werk lijkt soms dun. Bijvoorbeeld Frits Rotgans’ commerciële foto’s uit de jaren ’60 en ’70 bieden volmaakte en afstandelijke totaalbeelden van Schiphol, en hebben op het eerste gezicht veel gemeen met beelden van Gursky of van Fischli & Weiss. De confrontatie van al deze foto’s in Airport onthult evenwel hoe in het artistieke werk naast overzichtelijke afbeelding ook Unheimlichkeit aanwezig is. Gursky’s opname in de luchthaven Charles de Gaulle van transparante buisachtige passerelles met roltrappen vol reizigers in een cirkelvormige, lege buitenruimte impliceert de dissonante schaalsprongen, de vervreemding en de onrepresenteerbaarheid van huidige stedelijke ontwikkelingen.

Over het werk van Martha Rosler dat ook in Airport opgenomen werd, is inmiddels naast een tentoonstelling een afzonderlijke monografie verschenen. Als deelnemer aan het internationale kunstcircuit vliegt Rosler geregeld in de U.S.A. en in Europa. Sinds twintig jaar maakt zij tijdens haar vluchten foto’s waaraan zij bijschriften en teksten koppelt. Haar meest bekende beelden tonen de verbindingscorridors en wachtruimtes van verlaten luchthavens, met neonlicht, vasttapijt en kuipzeteltjes. Ze roepen in een oogopslag de misselijkheid op die met een nachtelijke tussenstop gepaard gaat. “Rosler’s photographs take on the air of pictorial revelations of the underbelly of capitalism,” schrijft architectuurhistoricus Anthony Vidler. Martha Rosler hanteert haar registratie van luchthaven- en vliegtuiginterieurs inderdaad als een kritische ontluistering van de humanistische aanspraken die het hoog-modernisme maakt. In navolging van socioloog Henri Lefebvre leest ze de ruimtelijke omgeving als maatschappelijk geconstrueerd, waarin sociaal-politieke verhoudingen zich weerspiegelen. Het bijhorende essay van Roslers hand, In the place of the public: Observations of a frequent flyer, verschijnt in deze monografie in de meest recente versie. Rosler brengt een reeks nogal uiteenlopende en af en toe amusante observaties en commentaren: over betutteling, verstrooiing en negatie als strategieën om de doodsangst voor de overmoed van het menselijk vliegen te beheersen; over privileges en connotaties van first- en business-class; over luchthavenwerknemers; over architectuur. Rosler laakt uitdrukkelijk hoe in luchthavens het openbare karakter ontmanteld wordt, hoe een nieuwsoortige pseudo-stedelijkheid ‘in de plaats van het publieke’ komt. De alomtegenwoordige controle en bewaking, de atomisering van de gebruikers en hun toenemende behandeling als consumenten, de beperkte vrijheid van meningsuiting en de uitsluiting van ongewenste sociale groepen zijn kenmerken die de luchthaven doen convergeren met de shopping mall en het themapark als beklemmende modellen van sociale organisatie in de post-urbane ruimte. De standpunten uit Martha Roslers teksten en bijschriften resoneren met kracht in haar luchthavenfoto’s. Ze verwerven daardoor uiterst expliciet een kritische meerwaarde, die daarentegen onopgemerkt kan blijven in het esthetiserende oppervlak van de stadsfotografie die steunt op de Düsseldorfse school.

 

• Airport, onder redactie van Steven Bode en Jeremy Millar werd als tentoonstellingscatalogus in 1997 uitgegeven door The Photographers’ Gallery, Gt. Newport Street 5-8, WC2H 7HY London (0171/831.17.72) en is tevens bij het Nederlands Foto Instituut verkrijgbaar.

• Martha Rosler, In the place of the public werd als catalogus voor de tentoonstelling in het Museum für Moderne Kunst in Frankfurt-am-Main samengesteld onder leiding van Rolf Lauter en werd uitgegeven door Cantz Verlag, Senefelderstrasse 12, 73760 Ostfildern (0711/44.99.30).