width and height should be displayed here dynamically

Alison & Peter Smithson: A Critical Anthology

Terugblikken op de 20ste eeuw blijft ongetwijfeld nog lang een intellectuele bezigheid van betekenis. Het is niet onbelangrijk om daarvoor naar geschikte of nieuwe methodes te zoeken. Bij de Spaanse uitgeverij Ediciones Poligrafa verscheen begin dit jaar een ‘kritische anthologie’ over het werk van het Britse duo Alison & Peter Smithson, actief als architecten en schrijvers van de jaren 50 tot aan de eeuwwisseling. Een ‘kritische anthologie’: het concept klinkt vanzelfsprekend. Toch bestaan er opvallend weinig van dit soort boeken, waarin teksten worden verzameld van verschillende auteurs over één architect (of kunstenaar), geschreven over een periode van vijftig jaar. De oudste tekst in deze door Max Risselada samengestelde bloemlezing is een recensie uit 1954 door Philip Johnson van het debuut van de Smithsons; de recentste teksten zijn speciaal voor dit boek geschreven, zoals de bijdrage van een voormalige medewerker over de tekenmethode op het bureau. Het lijkt een prachtig idee voor een boek – de teksten centraal stellen, niet naar eenduidigheid streven, en ‘gewoon’ nagaan wat er gedurende opeenvolgende decennia is geschreven over één afgerond oeuvre. Niet alleen het werk wordt zo langs verschillende kanten belicht, geïntroduceerd en bekritiseerd – ook komt automatisch de manier naar voor waarop, in de opeenvolgende fasen van de ideeëngeschiedenis, over architectuur is geschreven en nagedacht.

Het boek over de Smithsons toont dat het echter niet zo eenvoudig is. Om te beginnen komt de lectuur moeilijk op gang. Het voorwoord van Simon Smithson (zoon van het architectenkoppel) is anekdotisch en hoogstens sympathiek. De inleiding van redacteur Risselada is een lang en te gedetailleerd historisch overzicht van het oeuvre, waarin de Smithsons voortdurend en uitvoerig worden geciteerd. Een leeswijzer wordt er niet aangereikt, en men kan zich zelfs afvragen of het boek wel kan worden ingeleid. Risselada heeft immers 27 teksten zonder enige opdeling of groepering achter elkaar gezet – niet-alfabetisch, niet-chronologisch en niet-thematisch. Wat evenmin helpt is dat de openingstekst van Christine Boyer – Why Do Architects Write? The Case of Team 10 and Alison & Peter Smithson – een ondeugdelijk doolhof is van citaten, invalshoeken, beweringen en meer dan 100 voetnoten, met als eerder contradictorische laatste zin: ‘We await a new movement to propose with conviction new ideas and concepts to keep alive the language of Modern Architecture.’

Daarna gaat het gelukkig beter, en blijkt er toch een impliciete structuur in de selectie te zitten. Teksten verbinden zich door middel van een aantal individuele werken, thema’s of citaten, wat natuurlijk onvermijdelijk tot herhalingen leidt. De al eerder vermelde tekst van Johnson is een duidelijke recensie (uit de Architectural Review) van de school in Hunstanton, en is bovendien in facsimile weergegeven, dus met de originele illustraties. De tekst van Christoph Grafe die daarop volgt verscheen oorspronkelijk in OASE in 1999, en bespreekt (onder meer) dezelfde school vanuit de notie van het alledaagse. De daaropvolgende tekst van Reyner Banham uit 1955 is minder theoretisch en kan in de verschillende betekenissen van het woord historisch worden genoemd: in de jaren 50 zou Banham zich immers opwerpen als de historicus van het ‘New Brutalism’ – een beweging waarin ook de Smithsons, al snel tegen hun zin, werden ingelijfd. Dit trio van teksten haakt dus goed op elkaar in: de onmiddellijke receptie wordt vergeleken met de allereerste historiografie, en met een meer theoretische, laattwintigste-eeuwse terugblik. Toch moet deze vorm van leesplezier bevochten worden op de overdaad aan teksten, methodes en onderwerpen. Naarmate het boek vordert, neemt die chaos nog toe, wanneer er ook voorwoorden tot eerdere publicaties opgenomen zijn, zoals een tekst uit 1978 van Cees Boekraad uit wonen-TA/BK (overigens een betere introductie op het oeuvre dan de tekst van Risselada).

De teksten die slechts één werk behandelen blijven in de context van deze bloemlezing uiteindelijk het best overeind. Een heel korte tekst van architect Enric Miralles bespreekt de Trundling Turk, een zetel die de Smithsons in 1954 ontwierpen. In een tekst uit Casabella van 2004 wordt het Hexenhaus besproken, een merkwaardig, bijna sprookjesachtig huis waar de Smithsons tijdens de jaren 80 en 90 aan werkten, en dat eerder onbekend is gebleven. Een gelijkaardige tekst uit L’architecture d’aujourd’hui gaat over het Chair Museum, een van de laatste ontwerpen, pas afgewerkt na de dood van Peter Smithson. Louisa Hutton wijst – eerder vriendelijk – op ‘the building’s less-than-perfect performance as a museum in the classical sense’, simpelweg omdat de architectuur voortdurend de aandacht op zichzelf vestigt. Dat onheil riepen de Smithons – en hun generatiegenoten – wel vaker over hun ontwerpen af: de weigering om louter functionele architectuur te maken, en de overtuiging dat een architect de bewoner of gebruiker altijd zoveel mogelijk betekenis en bewoonbaarheid moet aanreiken, heeft hun werk, zeker op het eind, vaak opdringerig of onbegrijpelijk gemaakt. De goede intenties stonden veel in de weg; alles werd ‘these – maar zonder resultaat’, zoals Tafuri en Dal Co het in Architettura Contemporanea schreven. Die kant van hun oeuvre – die nog meer tot uiting komt in hun soms wel erg didactische teksten – wordt in deze bloemlezing slechts sporadisch onderstreept, bijvoorbeeld in een tekst van collega-architect Peter Eisenman uit 1973.

Deze ‘kritische anthologie’ laat zich kortom niet bepaald kenmerken door een kritische houding tegenover het oeuvre en de reden daarvoor ligt natuurlijk voor de hand. Al van in het begin van hun carrière waren de Smithsons – zoals waarschijnlijk elke belangrijke cultuurproducent – omgeven door een fanclub. (Dat netwerk wordt overigens beschreven in de tekst van Beatriz Colomina.) Ook Risselada maakt daar deel van uit, samen met vele leden van zijn onderzoeksgroep aan de TUDelft. Het is uiteraard onvermijdelijk dat iemand die zich decennialang in een oeuvre verdiept, en een autoriteit wordt op dat vlak, ook zonder meer van dat oeuvre houdt. Desondanks blijft de vraag of een ‘kritische anthologie’ niet precies de gelegenheid biedt om voor even uit die kring te treden, door ook koele minnaars van het oeuvre om een nieuwe bijdrage te vragen – of door ook originele besprekingen op te nemen van afwijkende stemmen, uit Amerika bijvoorbeeld, zoals die van Vincent Scully over het Londense Economist Building uit 1964, of die van Denise Scott Brown uit 1968. Door een dergelijke keuze had het boek zeker een breder venster op de moderne architectuurcultuur geboden. Nog wenselijker en vooral fundamenteler is dat een bloemlezing geen stapeling is van teksten, maar een beargumenteerde en vooral leesbare keuze. 

Alison & Peter Smithson: A Critical Anthology (red. Max Risselada) verscheen in 2012 bij Ediciones Poligrafa, Balmes 54 entlo 2ª, 08007 Barcelona (093/396.88.46; www.edicionespoligrafa.com). ISBN 978-84-343-1254-8.