width and height should be displayed here dynamically

Anton Valens. Een kniebuiging voor de ezel

Anton Valens, Zelfportret, midden jaren tachtig

‘Alles is autobiografisch en alles is een portret, zelfs al is het een stoel.’ Deze uitspraak van Lucian Freud haalt Anton Valens (1964-2021) aan in zijn postuum gepubliceerde notities over schilderen en tekenen. Valens is bekend als schrijver, onder meer met zijn debuut Meester in de hygiëne (2004) en de puntgave novelle Vis (2013), maar werd opgeleid aan Academie Minerva in Groningen en de Rijksacademie in Amsterdam. De notities doen in hun luciditeit soms denken aan de essays van John Berger, en dit citaat had in On Drawing kunnen staan: ‘Tekenen kan vrijwel overal, met een stokje in het zand, met je uitwerpselen in een cel. Het is bijna onmogelijk iemand het tekenen af te nemen. Je moet iemand echt stevig vastbinden of dwingen voortdurend hard te lopen om hem het tekenen te beletten.’

Een kniebuiging voor de ezel is een handboek over schilderen en tekenen, met praktische tips over materiaalgebruik en de juiste mentaliteit (doorzettingsvermogen en geduld), zoals in Delacroix’ Dictionnaire des Beaux-Arts uit 1863. Die Franse schilder was een voorbeeld voor Valens, die als jongeman ‘de Delacroix van zijn tijd’ wilde worden. Dat al deze aantekeningen, raadgevingen en recepten voor gronderingen niet tot een eenheid willen worden, zo schrijft hij zelf, duidt er al op dat het schilderen niet volledig in woorden te vangen is, en bewijst het bestaansrecht van juist dit artistieke medium, elk decennium opnieuw doodverklaard. Schilderhandleidingen zijn nooit geschreven voor de leek, die te weinig praktische kennis bezit om zich een voorstelling bij de meer technische passages te kunnen maken. En voor de geoefende schilder biedt zo’n hulpboek hoogstens de troost dat ook een andere, ervaren maker voortdurend kampt met onvermogen, al was het maar door de vraag hoe je een schilderij moet aanvangen. Het eenvoudige antwoord: dat maakt niet uit, zolang je maar begint.

Valens schetst in Een kniebuiging voor de ezel, tussen de regels door, een nuchter zelfportret, wetend dat hij niet lang meer te leven heeft. Hij mag dan steeds door grote aarzelingen en scepsis zijn bevangen – in die vergaande wankelmoedigheid lag juist zijn gave als kunstenaar besloten. Valens vermeldt het gebrek aan ego dat hem als jongeling voortdurend parten speelde. Het is een gebrek aan ‘iets wat afgebakend en duidelijk is dat ik feilloos herken als mezelf. Ik ben vluchtig als een gasnevel en kan verschillende gedaantes aannemen.’ Het liet hem toe een wereld te scheppen waarin verliezers de boventoon voeren – al die mensen waar geen oog voor is, tot ze op partijen en personen kunnen stemmen die door verkiezingen te winnen de ellende alleen maar vergroten.

Doordat hij het niet kies vindt om mensen na te tekenen en schilderen, en bang is dat het resultaat hun niet bevalt, werkt Valens vooral met wat hij ‘nabeelden’ noemt. Hij schildert nabeelden van rockconcerten die hij bezoekt, of van de bejaarden die hij als thuishulp – lange tijd zijn ‘hoofdberoep’ – wekelijks ziet als hij hun met meubels volgestouwde woonvertrekken schoonmaakt. Er komen zo meerdere doeken tot stand, maar echte reeksen worden het nooit, laat staan dat hij ze in galeries tentoonstelt. De maker wordt geplaagd door geld- en tijdgebrek maar toch ook, en waarschijnlijk vooral, omdat zijn werk nooit volledig aan zijn verwachtingen voldoet. Bedenking: als schrijver werkte hij, na bemiddeling van zijn uitgever Tilly Hermans, nauw samen met eindredacteur Jaap Jansen (medeoprichter van uitgeverij Polak & Van Gennep). Wat als er in de kunsten ook zo’n redacteur voorhanden zou zijn geweest?

‘Gij weet niet hoe verlammend dat is, dat staren van een blank doek, dat tot de schilder zegt: Gij kunt niets; het doek heeft een idioot staren en biologeert sommige schilders zo, dat ze zelf idioot worden.’ Valens citeert deze wanhopige en voorspellende woorden van Vincent van Gogh, in een brief aan zijn broer Theo uit oktober 1884. Hij herkent zich in de zelftwijfel en in de verlammende neerslachtigheid die hem kan overvallen in zijn atelier. Hij houdt van de materialiteit van verf, het samenstellen van het palet, het schoonmaken van kwasten, het opspannen van een doek: ‘dat is nou een van de zeldzame terreinen in het leven waarop ik durf te beweren dat ik handig ben en veel ervaring heb.’

Het is primordiaal, het schilderen. Hij was al bezig ‘nat in nat’ te kliederen, in de modder als driejarige, voordat hij überhaupt die term kende. Maar Valens is, met of juist door alle onzekerheid, toch ook vreselijk ambitieus en werkt voortdurend, tussen de bedrijven van de thuiszorg en andere werkzaamheden door. Zodra de tijd voor zijn teken- en schilderwerk erbij inschiet, voelt hij zich miserabel, zondig zelfs. En juist daar heeft hij aan het einde van zijn leven, terminaal ziek van een hersentumor, spijt van. Zelf- en bewijsdrang hebben nooit tot goed werk geleid, dat kan hij achteraf vaststellen, terwijl hij aan leven en liefde, zo vindt hij zelf, heeft verzaakt. Zijn late huwelijk, zijn zorg voor bejaarden, de momenten dat hij er voor hen was, dat is pas echt iets om trots op te zijn.

Bij zijn overlijden, in 2021, sierden vier zelfportretten de rouwkaart. Elk werk liet een andere persoon zien, in een andere stijl, uit een andere periode. Een kniebuiging voor de ezel is handleiding, zelfportret en catalogus van schilder- en tekenwerk tegelijkertijd. Het enige wat voorlopig ontbreekt is een tentoonstelling; twee mooie, grote zalen zouden volstaan.

Valens was heus niet alleen bescheiden wat zijn beeldend kunnen aangaat. Hij zag wat anderen niet konden zien, bijvoorbeeld al die kunstcritici die over Bacon schreven zonder het fundament van diens werk te benoemen: dat hij schilderde op ongeprepareerd linnen. Met die techniek experimenteerde Valens voor het portret van de huismeester van het Witsenhuis (Paula in de Witsenkamer uit 2008), volgens hemzelf een van zijn beste doeken. Ik ken die huismeester, want Anton en ik waren korte tijd huisgenoten in dit pand. De formidabele Paula is tegelijk schoolmeisje en opperbazin, tegen een achtergrond van Tachtigers-parafernalia.

Het laatste lemma in Een kniebuiging voor de ezel – in die titel schuilt deemoedigheid, elegantie, absurditeit – is gewijd aan het ‘besterven’ van een schilderij: het laten drogen van een doek waardoor een laatste chemische reactie ontstaat en onderlagen door de bovenste laag heen gaan schemeren. Bij een Velázquez in Madrid ziet hij de overgeschilderde eerste stand van paardenbenen, het resultaat van eeuwen aan de muur hangen. Valens is er niet rouwig om: ‘Ik moet bekennen dat ik het goed vond werken, want het gaf onbedoeld een effect van beweging mee aan het brave dier.’

 

• Anton Valens, Een kniebuiging voor de ezel. Over tekenen en schilderen, Amsterdam, Augustus/Atlas Contact, 2024, ISBN 9789045050119.