width and height should be displayed here dynamically

Cy Twombly. Homes & Studios

Nadat de uitgeverij Schirmer/Mosel reeds de catalogues raisonnés had uitgebracht van de schilderijen, de tekeningen en de sculpturen van de Amerikaanse kunstenaar Cy Twombly (1928-2011), en overzichtswerken van zijn grafiek en zijn foto’s, publiceerde ze in 2019 een boek met foto’s van zijn woningen en ateliers – waarvan in 2020 de paperback verscheen. In de periode van 1954 tot 2011 woonde en werkte Twombly op meerdere plekken in Amerika en Italië. Zeven van deze locaties werden over een tijdspanne van vijf decennia door vijftien verschillende personen in beeld gebracht, onder wie de kunstenaar zelf, (mode)fotografen, beeldend kunstenaars – onder anderen Ugo Mulas, Sally Mann, Bruce Weber, Tacita Dean en Annabelle d’Huart – en personen uit de nabije omgeving van de kunstenaar, zoals zijn vrouw Tatiana Franchetti-Twombly. De foto’s worden voorafgegaan door een redactioneel en twee korte introducerende essays. Het boek wil het ‘verhaal van de kunstenaar’ vertellen via een chronologisch en per fotograaf geordend overzicht van zijn woningen en ateliers, die afwisselend in beeld worden gebracht middels interieurzichten, studiobeelden en kunstenaarsportretten.

Nicola Del Roscio, die als medewerker dicht bij de kunstenaar stond en nu voorzitter en beheerder van de Cy Twombly Foundation is, benadrukt in zijn tekst het belang van de woningen, werkplekken en hun omgeving als inspiratiebron. Zo weerspiegelen de Ferragosto Paintings (1961) volgens Del Roscio het dagelijks leven dat zich voltrok op de pleinen rond Twombly’s studio in Rome. De vlezige kleuren en felle roodtinten evoceren rottende restanten fruit en visafval van de wekelijkse markten, maar verwijzen eveneens naar de (in de ogen van de bourgeoisie) ongecultiveerde, onfatsoenlijke bezoekers van een nabijgelegen filmtheater. Vreemd genoeg is geen relevant aanvullend beeldmateriaal opgenomen dat het belang van de omgeving voor specifieke kunstwerken zou kunnen staven, en dat de lezer in staat zou stellen om visuele verbanden te leggen. Blijkbaar worden lezers geacht de genoemde werken zo voor de geest te kunnen halen. Daarnaast ontbreekt een zorgvuldige onderbouwing van de relaties die Del Roscio tussen woning of omgeving en de kunstwerken legt. Het overzicht van Twombly’s werk- en woonplekken wordt bovendien vrij onnauwkeurig op basis van herinneringen geschetst, amper ondersteund door jaartallen. De tekst blijft zo jammer genoeg hangen in persoonlijke anekdotiek.

De Duitse schrijver en kunsthistoricus Florian Illies belicht Twombly’s fascinatie voor de antieken via een bespreking van een reeks foto’s die Horst P. Horst rond 1965 maakte van de kunstenaar in zijn woonkamer in Rome, poserend tussen eigen werk en de bustes van Romeinse keizers als Aurelius en Nero. De reeks illustreert volgens hem hoe Twombly ‘de Oudheid hedendaags maakt’ en de waarde van de foto’s schuilt in het gegeven dat Horst de kunstenaar als een ‘tijdloze klassieker’ en ‘icoon’ wist vast te leggen, terwijl deze zich op dat moment nog op een relatief vroeg punt in zijn carrière bevond. Uiteraard is het makkelijk om de reeks in retrospectief, nu Twombly deel uitmaakt van de modernistische canon, te loven om de vooruitziende blik van de fotograaf, die het genie van Twombly wist te herkennen. In plaats van simpelweg in te gaan op Twombly’s fascinatie met de klassieken – een interesse die ook vele andere kunstenaars hadden – benadrukt Illies de iconische status van de kunstenaar, die in een genealogie met de klassieken wordt geplaatst en bovendien de bustes als een soort magiër ‘revitaliseert’ met zijn aanwezigheid.

In het redactioneel wordt gesteld dat de woningen en werkplekken van Twombly door hun inrichting ‘gesamtkunstwerken’ zijn, waarbij een vergelijking wordt gemaakt met Kurt Schwitters’ Merzbau. De architecturale collage in het atelier van de Duitse kunstenaar kan met zijn geometrische en eerder strakke vormen haast niet sterker contrasteren met de architectuur van het merendeel van Twombly’s woningen, waarvan het interieur getekend wordt door bijvoorbeeld designstukken van Breuer en stoelen in diverse Lodewijkstijlen. Even merkwaardig zijn de vele gemeenplaatsen die zowel door Del Roscio als Illies worden gedebiteerd. Twombly wordt onder meer ‘een Romeinse schilder-prins’ genoemd; de ‘historische iconische beelden’ zijn getuigenissen van een ‘magische rijkdom’ en weerspiegelen de ‘unieke creatieve sfeer die alleen kunstenaars die er wonen en werken kunnen bieden’. Het mythologiserende taalgebruik in de teksten onthult de werkelijke inzet van het boek: de mythe en het mysterie rond Twombly aanzwengelen en zo de belangstelling voor de kunstenaar vergroten.

Ook de beelden dienen vooral dit doel. Het boek belooft een ‘unieke inkijk’ in het leven van de gereserveerde kunstenaar, en bij te dragen tot een grondig begrip van zijn persoonlijkheid en zijn werk. Hoewel de foto’s dat in strikte zin doen – ze verschaffen een blik op de woon- en werkplekken van Twombly, plaatsen die voor het publiek verborgen bleven – zijn slechts beperkte delen van de ruimtes zichtbaar, waardoor ze weinig informatie opleveren over het artistieke proces. We zien de kunstenaar zelden aan het werk; de werken op de foto’s zijn veelal voltooid. Juist door zo min mogelijk te tonen, wordt het mysterie rond het werk vergroot en worden clichés over het kunstenaarschap bevestigd. Naast de titels van de werken bevatten de onderschriften een nummering die naar de catalogues raisonnés verwijst, als om eerdere overzichtswerken te promoten – haast allemaal uitgebracht onder nauwlettend toezicht van Del Roscio.

Enkele details in de geselecteerde beelden hadden een opening kunnen bieden voor meer diepgaande beeldanalyses. Uit de foto’s blijkt bijvoorbeeld dat Twombly niet alleen antieke sculpturen verzamelde, maar eveneens werk bezat van onder anderen Picasso, Warhol, Chamberlain en Richter. Het enige wat hierover wordt geschreven, is de vreemde bewering dat Twombly en zijn vrouw ‘waarschijnlijk de uitvinders’ zijn geweest van een interieurinrichting waarbij moderne kunst wordt gecombineerd met antieke stukken. Het was interessanter geweest om na te gaan hoe deze collectie tot stand is gekomen.

Een foto van Twombly uit 1981 toont door een geopende deur een deel van het interieur van zijn woning in Bassano in Teverina. Het compositieschema en de picturale gevoeligheid vertonen overeenkomsten met Matisses Porte-fenêtre à Collioure (1914). Het illustreert hoe het fotografisch werk doordrongen is van verwijzingen naar beeldtradities die vanuit een kunsthistorisch perspectief geanalyseerd zouden kunnen worden. Twombly borduurt, net als andere kunstenaars in het volume, zoals Tacita Dean en Ugo Mulas, via foto’s voort op het genre van het geschilderde studioportret, en speelt via geijkte beeldformules vaak juist ironisch in op de stereotypische noties die hieraan verbonden zijn. In Homes & Studios is helaas geen aandacht voor deze kritische gelaagdheid.

 

• Nicola Del Roscio en Florian Illies, Cy Twombly. Homes & Studios, München, Schirmer/Mosel, 2020, ISBN 9783829609081.