width and height should be displayed here dynamically

Dan Flavin. une rétrospective

Samen met Carl Andre, Donald Judd, Sol LeWitt en Robert Morris behoorde Dan Flavin (1933 – 1996) in de jaren ‘60 tot de grondleggers van het minimalisme. Zijn werk is in Europa nooit veel te zien geweest, ondanks het feit dat het nauwer aansluit bij de Europese modernistische traditie dan dat van vele andere minimalisten. Een euvel dat tien jaar na zijn overlijden eindelijk werd goedgemaakt. De schitterende retrospectieve die door de Dia Foundation werd opgezet, bereikt na Washington, Forth Worth en Chicago nu ook Europa. Na Londen is Parijs de tweede halte. Nadien reist de tentoonstelling verder door naar Munchen (Pinakothek der Moderne).

Het minimalisme wordt gekenmerkt door het objectief gebruik van industriële materialen met elementair meetkundige vormen in neutrale kleuren, die in geometrische grondstructuren oneindig herhaald kunnen worden. Het werk verwijst enkel naar zichzelf, het roept geen associaties op, wekt geen illusie en heeft geen symbolische of metaforische betekenis. Op 25 mei 1963 bevestigde Dan Flavin in zijn atelier in New York een ordinaire fluorescentielamp (beter gekend als tl of tube luminescent of tube light, verkeerdelijk ook wel neonlamp genoemd) diagonaal tegen de muur. “The radiant tube and the shadow cast by its supporting pan seemed ironic enough to hold alone. There was literally no need to compose this system definitively; it seemed to sustain itself directly, dynamically, dramatically in my workroom wall […]” De metalen armatuur en glazen buis van The diagonal of personal ecstasy (The diagonal of May 25, 1963) vormden een tastbare sculptuur (tevens een van de vroegste vormen van minimal art), het licht van de lamp een immaterieel kunstwerk. InArtforum noemde Lucy Lippard het “idealized purity made by a single white diagonal”. Door zowel gebruik te maken van de lamp als readymade en het lichtschijnsel als picturale ruimte, verenigde Flavin zijn schilderkunstig streven met beeldhouwkunstige ambities en verleende hij zijn werk, tegen wil en dank en in tegenstelling tot de andere minimalisten, een spirituele of transcendente dimensie. Opvallend detail hierbij is dat het eerste project van zijn personal ecstasy zou worden uitgevoerd in “gold”.

Alhoewel het spirituele ontegensprekelijk tot zijn culturele achtergrond behoort, heeft Flavin zich altijd tegen spirituele en psychologische interpretaties van zijn werk verzet. Hij noemt ze liever decoratief dan contemplatief, maar eigenlijk wil hij dat ze usable zijn. Zelf gebruikt hij de term situational. Een criticus die het ongeluk had dit onderwerp in zijn aanwezigheid aan te snijden, snauwde hij toe: “Nooit zullen mijn fluorescentielampen schijnen uit een verlangen naar een of andere god!” Vele jaren later realiseerde hij een van zijn mooiste blijvende interventies in de kerk van Chiesa di Santa Maria Annunciata in Chiessa Rossa in Milaan, waar het duidelijk eerder gaat om het immateriële licht dan om de materiële drager. Als zoon van Ierse katholieken die in hem een priester zagen, werd hij naar het klein seminarie gestuurd, waar hij belangstelling toonde voor religieuze kunst en het werk van Georges Rouault, van wie hij enkele prenten uitMiserere et Guerre kocht en aan wie hij zelfs an American ‘fan letter’ schreef. De bejaarde schilder bedankte hem met een gedicht en Flavin werd aangeraden om religieuze kunst te gaan studeren.

Maar in plaats van een carrière als a religious art historian, werd het er een van zeven stielen en zeven ongelukken. Hij werkte in een rechtbank van eerste aanleg, een bottelarij van Seven-Up, de New York Life Insurance Company, de Great Atlantic & Pacific Tea Company en de US Air Force in Korea. Uiteindelijk besloot hij, om zijn artistieke praktijk te financieren, kunsthistoricus te worden, maar verder dan een job als loopjongen in het Guggenheim, zaalwachter in het Museum of Modern Art of liftboy in het American Museum of Naturel History heeft hij het nooit geschopt. Toen een overste, terwijl hij tijdens de diensturen zat te tekenen, er hem op wees dat hij niet betaald werd om in het museum de kunstenaar uit te hangen, nam hij onverwijld ontslag en besloot hij om zich voltijds aan het kunstenaarschap te wijden.

De vroegste werken in de tentoonstelling getuigen van Flavins oorspronkelijke belangstelling voor de schilderkunst. De reeks Icons (1962-63) bestaat uit zeven vierkante monochromen, waarop een tl of een gloeilamp gemonteerd werd. Gelijktijdig maakt hij kleine assemblages van lampen in bloempotten of conservenblikken. Voor East New York Shrine (1962-66) monteerde hij een gloeilamp met een Madonna op een tomatenblik van het merk Pope: irony and light (zo luidt ook de titel van een catalogusessay).

Twee belangrijke aspecten van zijn oeuvre, het monochrome licht en de readymade van de lamp, zijn hier reeds zeer duidelijk aanwezig, maar zijn interesse voor de modernistische beeldhouwkunst, meer bepaald voor Brancusi en het constructivisme van Tatlin, komt pas tot uiting op het moment dat hij zijn basismateriaal begint te assembleren. Zijn reeks ‘Monuments’ for V. Tatlin in koud wit fluorescerend licht behoort tot zijn belangrijkste werk. Enerzijds is het een hommage aan Tatlins droom van kunst als wetenschap en zijn schreeuw om “real materials in real space”. Anderzijds toont het zijn ironische benadering van het monument dat hier bij voorbaat slechts een tijdelijk karakter heeft. “These ‘monuments’ only survive as long as the light system is useful.” Donald Judd noemde deze periode zijn Gothic Art.

Eerder dan zijn religieuze achtergrond is het zijn kunsthistorische opleiding die zijn kunst zal vormgeven. Het is zeer boeiend te constateren hoe zijn werk, dat schijnbaar uit het niets opduikt, eigenlijk ontstaan is uit een kritische observatie en analyse van wat eraan voorafging. De grote kracht van dit oeuvre en ook zijn betekenis ligt in het feit dat Dan Flavin een totaal nieuwe kunstvorm creëert die op het eerste gezicht zowel formeel als inhoudelijk op zichzelf staat, maar zonder het werk van zijn voorgangers onmogelijk was geweest. Zelden heeft een kunstenaar een gelijkaardig evenwicht gevonden tussen traditie en vernieuwing. Zijn oeuvre vertelt het kunsthistorische verhaal van het modernisme zowel in termen van breuk en continuïteit. Invloeden die Dan Flavin royaal erkent. De meeste van zijn werken zijn dan ook opgedragen aan zijn grote voorbeelden: Constantin Brancusi, Henri Matisse, Vladimir Tatlin, Barnett Newman, Sandy Calder of Jasper Johns. Soms gebeurt dit met de nodige ironie. Zo werd zijn Green Crossing Greens (1966) opgedragen to Piet Mondrian who lacked green. Maar ook de tijdgenoten waarmee zijn werk dialogeerde werden niet vergeten. Werken zijn opgedragen aan kunstenaars als Don Judd, Robert Ryman, Ad Reinhardt en Roy Lichtenstein.

Anderzijds is zijn oeuvre van enorm belang geweest voor jongere kunstenaars. Van Bruce Nauman, vooral de video Manipulating a Fluorescent Tube uit 1969 en zijn Corridors en Passages, tot James Turell, Olafur Eliasson of Ann Veronica Janssens.

Toen Dick Belamy van de Green Gallery hem voor het eerst bezocht, opperde hij de wens het volledige appartement naar zijn galerie over te brengen. Dan Flavin had er nooit aan gedacht, zei hij, “that the way in which I wanted to live could become an art commodity”. Zijn eerste tentoonstelling in 1964 in de New Yorkse Green Gallery, waar hij voor het eerst uitsluitend fluorescentiebuizen tentoonstelde, “left me at play on the structure that bounded a room but not yet so involved in the volume of space which is so much more extensive than the room’s box”. De daaropvolgende dertig jaar heeft Dan Flavin zich uitsluitend beziggehouden met het verder exploreren van de picturale en de ruimtelijke mogelijkheden van dit unieke materiaal. Hierbij evolueerde hij van het object naar de ruimte en de architectuur.

Ondanks de bijzondere beperkingen ervan – deze neonlampen bestaan maar in vier maten (2, 4, 6 en 8 voet lang), vijf kleuren (blauw, groen, roze, geel en rood) en vier soorten wit licht – is zijn oeuvre van een ongekende rijkdom.

De tentoonstelling toont een mooi parcours waarbij eenvoud en raffinement, zowel in vorm als kleur, elkaar afwisselen. Het ene werk is al discreter dan het andere. Mooi zijn de zalen die eerst het licht reveleren en pas dan de ‘sculptuur’. Andere hebben dan weer constructieve kwaliteiten zoals de reeks klassieke monumenten voor Tatlin. De beste installaties combineren beide, ze zijn zowel immaterieel als tastbaar.

Flavin was gefascineerd door de revelaties van de Russische avant-garde, en hij erkende het belang van het constructivisme voor het Amerikaanse minimalisme. Politiek gezien was hij geen revolutionair kunstenaar, wel een geëngageerd democraat. Reeds in 1960, op het moment dat er in zijn eigen land nog rassenscheiding bestond, brengt hij een hommage aan de zwarte werkers die het slachtoffer werden van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Na de moord op Martin Luther King in 1968 neemt hij deel aan een tentoonstelling in de Paula Cooper Gallery ten voordele van het Student Mobilisation Committee to End the War in Vietnam. Vier jaar later steunt hij de kandidatuur van de pacifistische gouverneur Georg McGovern tegen Richard Nixon, hij werpt zich op als woordvoerder van de kunstenaars die McGovern steunen en maakt voor hem een verkiezingsaffiche. Voor zijn Untitled (to a man, George McGovern) uit 1972 gebruikte hij uitzonderlijk ringvormige buislampen, waardoor een ten opzichte van zijn eigen werk vervreemdend effect ontstaat. Sommige van de originele lamphouders dragen stickers van de vakbonden die verzekeren dat ze gemaakt werden door gesyndikeerde arbeiders.

De tentoonstelling is een unieke ervaring in alle betekenissen van het woord. Ondanks de ogenschijnlijk eenvoudige vormen en het prozaïsche materiaal heeft dit werk een intense uitstraling, een sterke emotionele geladenheid en roept het talrijke associaties op. Je kan deze tentoonstelling ervaren als een theoretisch manifest, maar evengoed als een historisch parcours of als een puur esthetische ervaring.

De optische effecten zijn soms verbluffend. In een zaal met 23 groene lampen van 8 voet hoog (244 cm), een deel van het werk Untitled (to Jan and Ron Greenberg) uit 1972, wordt door een reactie van de retina het daglicht roze. De Corner Pieces hebben vooraan en achteraan lampen van een andere kleur. Door een complex systeem van simultane lichteffecten beantwoordt de kleur van de lichtschijn niet altijd aan de kleur van de lamp.

Interessant is ook de zaal met tekeningen en etsen, een aspect van zijn werk dat minder gekend is. Hier zien we dat Dan Flavin in de eerste plaats een tekenaar was, zowel in de karikaturen van zijn collega’s als in de installatietekeningen voor zijn accrochages. Deze laatste hebben een extra belang omdat Dan Flavin zijn werk zag als efemeer. Een modale neonlamp brandde in die tijd dan ook niet langer dan 2100 uren. Omdat Flavin zijn werken altijd zelf opstelde en uit ervaring wist dat postume interpretaties steeds teleurstellend zijn, had hij graag gehad dat ze samen met hem zouden verdwijnen. Zijn werk beschouwde hij als niet meer dan “elektrische stroom met een schakelaar”.

Belangrijk zijn daarom de werken in situ, ook al werden ze niet allemaal gerealiseerd. De catalogus geeft door middel van foto’s een klein overzicht. Zo formuleerde Flavin voor de Olympische Spelen van Munchen in 1972 verschillende voorstellen die allemaal verworpen werden. In 1976 kreeg hij toestemming voor de verlichting van de voetgangerstunnel onder de Maas in Rotterdam, maar het project werd wegens geldgebrek nooit uitgevoerd. Dankzij de steun van de Dia Foundation kreeg zijn voorstel tot verlichting van bepaalde perrons in de New Yorkse Grand Central Terminal een positief gevolg. De onderhandelingen van de Dia Art Foundation met de Metropolitan Transit Authority voor de verlichting van een voetgangerstunnel in de New Yorkse metro bleven echter zonder resultaat, evenals zijn voorstel voor de inkomsthal van een van de twee torens van het World Trade Center.

In 1983 opende Flavin in een voormalige brandweerkazerne in Bridgehampton (New York State), die de laatste veertig jaar had dienstgedaan als een kerk, zijn Dan Flavin Art Institute waar hij zelf tentoonstellingen organiseerde en waar nu nog negen permanente installaties van zijn werk te zien zijn. Op de tweede verdieping organiseerde hij een klein museum met memorabilia, waaronder een van deze kerk afkomstig kruis in neon. Verschillende realisaties zijn postuum, hieronder de reeds vermelde Chiesa di Santa Maria Annunciata in Chiessa Rossa in Milaan, de Richmond Hall in The Menil Collection in Houston en de Chinati Foundation in Marfa.

Zijn autobiografische schets …in daylight or cool white uit 1965, die is opgedragen “to Frank Lloyd Wright who once advised Boston’s ‘city fathers’ to try a dozen good funerals as urban renewal”, begint hij met een citaat van Rainer Maria Rilke: “…we might, if, like the things outside us we let the great storm over-ride us, grow spacious and anonymous”. Ruim, anoniem, onzichtbaar: zo zag hij zijn werk het liefst. Flavin vond dat kunst zich zo verregaand moet integreren dat ze bijna onopgemerkt blijft, als “a buoyant and insistent gaseous image which, through brilliance, somewhat betrayed its physical presence into approximate invisibility”.

 

• Dan Flavin. Une rétrospective loopt tot 8 oktober in het Musée d’art moderne de la Ville de Paris, 11 avenue du Président Wilson, 75116 Parijs. (01/53.67.40.00, www.mam.paris.fr). Van 22 november 2006 tot 4 maart 2007 is de retrospectieve Dan Flavin te zien in de Pinakothek der Moderne in Munchen.(www.pinakothek.de/pinakothek-der-moderne).