width and height should be displayed here dynamically

De arm om zijn schouder

Het verbaast hem dat in autobiografieën de kinder- en jeugdjaren met bladgoud en het lapis-lazuliblauw van de miniaturist worden beschreven, terwijl de maturiteit maar een lijstje is voor een curriculum vitae. Na de fascinerende eerste woorden (Sartre), de saaie notulen van een leven als machtsstrijd. Kinderjaren claimen een bestaansrecht dat de maturiteit uit handen heeft gegeven. Op de glans van de jeugd volgt de doffe maturiteit: de miniaturist wordt een huisschilder met brede rolborstel.

Nochtans, zo bedenkt hij, begint het werkelijk geleefde leven toch pas als de kinder- en jeugdjaren werden omgekneed. Als de schittering van de moeder wordt omgezet in die van de geliefde en het vertrouwde wordt losgelaten voor het verrassende. De picareske roman toont ons het leven als juichende ontdekkingstocht, gedragen door onverdiend geluk en acrobatische behendigheid.

Het kan toch niet dat alleen de ruige Don Giovanni het volwassen leven als ervaring ter beschikking krijgt? Het kan toch niet dat de volwassenheid het niet verder brengt dan de beschamende, troosteloze Charles Bovary? Hij beschikt niet eens over de zelfbegoocheling van zijn Emma.

Het buigen van de vader over zijn kind, de echo waarin de geliefden elkaars verlangen erkennen, de gloei van het onbegrensde geluk, zijn juist niet het kind, wel de volwassene gegund. Juist deze ervaringen geven een triomfantelijk weerwoord op de rituelen en angsten en de daardoor onvruchtbare maturiteit.

En dan de vriendschap. Een creatie van de maturiteit. Dé lumineuze ervaring van het leven. De vriendschap die je vasthoudt in de tover van het jonge en die de kwalen van de maturiteit kan omzeilen. Het jonge waarin de heterofobie overheerst, ten voordele van een paradijselijke homofilie. Het jonge dat zonder enige weerstand de vreugde om de vriend geniet.

Hoe anders is haar structuur dan die van de maturiteit. Wat een vrijzone in de volwassenheid. Zo kent vriendschap de bezorgdheid, maar is ze niet geneigd tot zorg. Vriendschap blijft een verfrissende aurora, een afkoelende galerij langs het heet geblakerde poeder der volwassenheid. Is het daarom dat hij zich in de stad B. ieder jaar herboren voelt, alsof iedere straat hem daar verzekert dat vriendschap binnen handbereik ligt?

Liefde is de akker van cynische trouweloosheid, vriendschap de permanente beoefening van ongebonden trouw. Haar seismograaf is gevoelig voor de kleinste indélicatesse. Geen vriendschap zonder welwillendheid op grond van wellevendheid (in de vriendschap leert men niet in de eerste plaats het goede, maar het beschaafde leven). De vriendschap staat bloot aan teleurstelling, de liefde aan verraad. Vriendschap is een ethische passie; liefde is amoreel.

Vriendschap is – omwille van de talrijke omwegen en herformuleringen, metaforen en rijmen van de courtoisie – onvermijdelijk een geraffineerde intellectuele passie. Aandacht is de eerste houding van de vriendschap, een aandacht die tot denken noopt.

Zo is de vriend degene voor wie men schrijft, voor wie men spreekt. Men spreekt met zijn vriend, maar men spreekt toch altijd ‘voor’ hem. De vriend is steeds de toehoorder. Mag men op de welwillendheid van de vriend rekenen, dan toch alleen maar omdat het strenge oordeel tussen hen circuleert. De vriendschap is steeds toetsing. Geen vriend die niet veeleisend is.

Natuurlijk is vriendschap niet alleen een intieme en private, maar van meet af aan ook een sociale passie. Zonder anderen geen vriendschap. De vriendschap is conspiratief, ze trekt grenzen, maakt fronten, belaagt en wordt belaagd. Het is de geheime eed op de speelplaats, het verbond uit het jongensboek. En geen verbond zonder vijanden. Kwaadspreken is een van de constitutieve onderdelen van de vriendschap. (De roddel van vrouwen is hetzelfde, maar volgens andere regels.) Geliefden doen de anderen af als ruis; vrienden gebruiken de anderen als noodzakelijke opponent. Twee (on)deugden: het samenzweren van de vrienden (Jules et Jim) en het samen vluchten van de geliefden (Pierrot le Fou).

De trouw van geliefden is een andere dan die tussen vrienden: de trouw van geliefden is gebaseerd op exclusiviteit, de trouw der vriendschap op continuïteit. In die zin is de trouw der liefde een probleem van ruimte, de trouw der vrienden een fenomeen van tijd.

Vriendschap is lichamelijk (zou het anders kunnen?). Maar het lichaam is heel anders dan dat van de liefde. Vriendschapslichaam, liefdeslichaam.

Tevens, voorafgaandelijk: het lichaam van de vriend is onlosmakelijk verbonden met dat van de geliefde. Het lichaam van de vriend verschijnt langs de omweg van het lichaam van de geliefde. Vrienden spreken reeds vooraf met elkaar over het nog onbekende lichaam van de geliefde. Zo delen ze het imaginaire, nog louter woordelijke lichaam van de geliefde; ze delen het lichaam met elkaar en beseffen zo op de scherpst mogelijke manier hun eigen lichaam. Het lichaam van de vriend zit in de schaduw van dat van de geliefde, maar toch stapt het daar voorzichtig uit. De glans van de geliefde is tegelijk de spiegel waarin (de spiegelfase!) het lichaam van de vriend verschijnt en waarin de vriend zich op zijn beurt lichaam weet voor zijn vriend. Ook het verdriet om de geliefde krijgt toestemming in het lichaam van de vriend. Zo wordt ‘de taal der verliefdheid’ eerst tussen twee vrienden gesproken. In het luisteren van de vriend wordt de geliefde opgeroepen en in het woord wordt ze voor het eerst ook werkelijk.

Toehoren: naast de in de eerste plaats veeleisende vriend die oordeelt, de welwillende vriend die vooral luistert. De eerste rol die de vriend wordt toebedeeld: die van vertrouweling. Het lichaam van de vriendschap valt uiteen in twee versies: het lichaam van wie iets toevertrouwt en dat van de vriend aan wie iets toevertrouwd wordt. Het lichaam dat vertrouwt, het lichaam dat te vertrouwen is. Het lichaam dat zich verklaart, het lichaam dat al luisterend opklaart.

Het lichaam van de vertrouweling (le confidant) is passief en staat op de achtergrond. Het lichaam van de bekennende, toevertrouwende vriend is actief en staat op de voorgrond. Door het risicovolle vertrouwen dat hij schenkt is hij reeds een held. Maar toch, wat is dat lichaam van de vriendschap waaraan vertrouwen gegeven wordt? Het is een lichaam met het geheim van een ander, waarvan hij zich – in tegenstelling tot de bekennende – niet kan ontdoen. Het lichaam van de confidant staat onder grotere druk dan dat van de toevertrouwende. Eenmaal de bekentenis gedaan, is de toevertrouwende bevrijd; eenmaal de bekentenis ontvangen, zit de vertrouweling opgesloten. Omdat vertrouwen een essentieel gegeven is in de vriendschap (vertrouwen in de liefde is geen gegeven, maar een onbereikbaar doel) is deze tweespalt in het vriendschapslichaam zo bepalend. Is de toehoorder streng, de confidant zit gevangen (het lichaam als macht, het lichaam als onmacht, twee rollen voor het vriendschapslichaam).

Het onderwerp van het toevertrouwde is meestal een lichaam (het lichamelijke circuleert): dat van de geliefde. Weet de vertrouwende het eigen geheim, de vertrouwde weet toch nog iets meer, of in elk geval iets anders dat cruciaal blijkt. De toevertrouwende spreekt over de geliefde. De confidant ziet van de vriend in de eerste plaats de handeling van het toevertrouwen zelf, eerder nog dan het toevertrouwde. De bekennende vriend ziet de confidant als autonoom, maar de bekennende ontgaat dat de vertrouweling meteen het object is van het geschonken vertrouwen. Zo kan hij niet anders dan de twee liefdespersonages samen zien: zijn vriend en diens geliefde. Het vriendschapslichaam is dus ook dat: met de afwezige derde erbij. Zo ziet hij de beide polen van hun liefdeslichaam, maar beseft meteen dat ze maar een fragment zijn van een gedroomd en gewenst geheel. Twee kanten van een onbestaand geheel, fragmenten waartussen hij reeds de kanttekeningen kan plaatsen over die onvolledigheid. Het begint dus al meteen: om helderheid te brengen moet hij ook de andere kant zien, de afwezige beminde. Andere kant en dus geen geheel. Het weet: het liefdeslichaam is nooit iets anders dan een harmonieus misverstand.

Een beboomde laan dichtbij een station. Hij kent hem al zolang dat hun vriendschap een eigen geologische verdichting kreeg. Toch bleef hun groet alleen aan hun handen toevertrouwd. Het is waar, in westerns en oorlogsfilms laat de begroeting met de handen reeds alle emoties zien. De onderarm die voor afstand zorgt, de handen die elkaar stevig omklemmen: de viriliteit als leven volgens de ellips.

In de laan dus, onder bomen, tussen haastige voorbijgangers, dan toch die heel andere, voor hem geheel onbekende vorm: de armen om elkaar, de zoen op de wang. Het is goed, het moest ooit, zei hij.

Het lichaam van de vriend is er, nu. Niet meer als datgene waarvan men afstand houdt (een even sterke manier om elkaars lichaam te kennen), maar als datgene waarvan men bewust geen afstand meer neemt. Daarmee verschijnt naast het lichaam van de geliefde en dat van het kind een derde lichaam, het vriendschapslichaam. Het mentale (eerder dan het alleen maar psychische) lichaam is met een nieuwe mogelijkheid uitgebreid. Het lichaam is er niet alleen meer voor de geliefde en voor het kind, maar blijkbaar ook voor de vriend. De mogelijkheden (de gebruiksmogelijkheden) van het lichaam zijn daarmee grondig herzien; het liefdes- en ouderlichaam worden geherdefinieerd. Maar omgekeerd kan het lichaam van de vriendschap niet anders dan zich te differentiëren ten opzichte van beide andere om zijn specificiteit zichtbaar te maken. Welk lichaam is het dat délicatesse en aandacht verenigt met strengheid en de weigering om te zorgen? Naar welk lichaam verlangt men in de vriendschap? In elk geval naar het lichaam van het gesprek. Een lichaam dat het gesprek niet vertroebelt. Maar, nog steeds een lichaam. Natuurlijk is er ook het liefdesgesprek, het gesprek tussen vader en dochter. Maar het gesprek is daar een van de mogelijkheden van de verhouding. Het vriendschapsgesprek is het doel zelf. (Het lichaam van de religie is de vierde pool van de passionele lichamen.)

Het lichaam van de vriendschap is transparant en gewichtloos. Het is een lichaam doordrongen van denken. Het lichaam van de geliefde en dat van het kind stemmen tot droefheid omdat ze zo kwetsbaar aan de tijd zijn overgeleverd. Het lichaam van de vriend eigenlijk niet. Zijn luchtig lichaam kan elk moment opvliegen omdat het zo’n fragiel lichaam is, opgewekt en aan de tijd onttrokken. Het liefdeslichaam daarentegen is zwaar, zoals ook het lichaam van de Elfenkoning in de nacht.

Het lichaam van de vriendschap is niet de uitkomst van censuur, maar de uitkomst van pudeur. Is liefde schaamteloos, vriendschap is de vreugde van de terughoudendheid en de lichtheid die je erbij wint.

Zo benadert het lichaam van de vriendschap de sterfelijkheid vanuit een verrassende hoek, als idee van sterfelijkheid en dus nog steeds binnenin het lumineuze. De sterfelijkheid is er geen vertrekpunt voor zorg, maar een nieuw onderwerp voor het gesprek.

De liefde voert haar gesprekken in bed, de vriendschap aan een tafel in het restaurant. Tegenover het bedrijven van de liefde, het eten van de vriendschap. De tafel waaraan men samen eet is voor de vriendschap het bed waarin men liefheeft.

Aan tafel wordt het menu aandachtig gekozen – maar met een geheel andere aandacht dan met de geliefde, of met het kind dat men voor het eerst mee uit eten neemt.

De keuze uit het menu is reeds het schema voor het gesprek van enkele uren. De opeenvolgende gerechten zetten toon en structuur neer voor het gesprek. Geliefden proeven samen, geven in blik en zucht de smaak aan elkaar door. Voor vrienden is ieder gerecht als een trede waarlangs de verschillende thema’s ontwikkeld zullen worden. Het gesprek tussen vrienden is geïmproviseerd, maar kan niet zonder een vorm. Die ambitie tot (intellectuele) ordening maakt sentimentaliteit tussen vrienden onmogelijk. Empathie, ja, maar tranen op zoek naar troost, nee. De vriendschap biedt geen troost (tegelijk een sterkte én een tekort). Twee lichamen die elkaars wanorde voorleggen om er, sprekend binnen de vriendschap, orde aan voor te stellen.

Het gesprek tussen vrienden gaat uiteindelijk – zo althans zijn ervaring – altijd over moed. (Verwijzingen naar westerns en samenzweren maakten dat al duidelijk.) Iedere vriendschap heeft de strakke geometrie van de renaissance als ideaal. Vriendschap geeft moed, geen troost. Vriendschap helpt zien (maar niet om te ontluisteren). Liefde daarentegen belooft wat niet kan. Haar kennisideaal is de betoverende arabesk, de voortdurende verschuivingen van het geheel naar het deel (de fetisj), van zien naar tasten, van netvlies naar vingertoppen in een kluwen dat men bij Klimt, Picasso of Bacon te zien krijgt.

Een verrassingsverjaardag: het lichaam van de genereuze geliefde, het lichaam van de aandachtig bewonderende zoon, het lichaam, dichtbij, van de vriend. De armen op de rugleuning van elkaars stoel, de handen die nu en dan warm en bemoedigend elkaars rug steunen en waarderen. Het is goed dat hij er is. Bij het afscheid nemen valt toevallig de zoen op de mond.

De lichamen van ouder, geliefde en vriend (de volgorde ervan is reeds een levensprogramma) hebben alle hun leesteken. Ieder leesteken bepaalt de klemtoon in de zin. Geeft de inzet, de grondtoon aan van ieder van deze passionele lichamen. Liefde heeft het vraagteken, het lichaam tussen ouder en kind het uitroepteken. Vriendschap is: punt, point à la ligne.

Achteraan, een klein restaurant in de stad P, in de buurt van kathedraal X, een avond. Aan tafel zitten zijn jonge vrienden en zijn jonge broer.

De vriend is onherkenbaar vervallen, maar heeft nog steeds een sprankelende blik. Zo goed en zo kwaad als het kan heeft hij zich boven de hardnekkige sporen van zijn haveloosheid gekleed. Daar, die avond, voor het eten met de verre vriend, die naar hier kwam, voor kort. Deze avond is heilig. Aan een lang leven, ver van elkaar en toch steeds dichtbij, wordt hier hulde gebracht.

Zo de setting. De vriend uit het verre noorden is aan het hoofd van de tafel geplaatst, de haveloze zit naast hem. Een conviviale, zuiderse tafel. Hij weet dat iedere ontmoeting de laatste kan zijn, maar nu is het bezoek, al vaak gebracht, toch weer als de eerste keer. 

De vriend zit mompelend bovenop zijn opgezwollen lichaam als op een troon. Hij keert zich naar zijn vriend uit het noorden en zegt, terloops, zoals hij daarnet nog naar geraspte parmezaan vroeg: ik heb haar als minnares gehad omdat ik jou niet kon krijgen.

Bestaat ‘de eerste blik’ als begin van een vriendschap? Hij denkt van niet. Hij denkt, misschien ligt het ook hier, achteraf, in de handen: een onderzoekende handdruk. ‘Ja?’ Het is de kleinst mogelijke nuance die alleen door de vriendschappelijkheid zelf wordt waargenomen. ‘Ja?’ En de vriendschap weet niet waarnaar met dat ja wordt gevraagd. Het lichaam van de vriendschap is geen natuurgegeven zoals het liefdes- en ouderlichaam. Het lichaam van de vriend is het resultaat van een keuze. Vriendschap moet je ‘in handen nemen’.

Het verliefde lichaam zit in de illusie van een wij. Dat ‘wij’ kan het vrijen wel liegen, maar het lichaam van de geliefden staat in werkelijkheid frontaal, fascinerend, uitdagend: tegenover. Ik hier, jij daar. Vriendschap daarentegen (de droom en de bestaansreden van het lichaam der vriendschap) zet niet tegenover maar naast. Een liefdespaar naast elkaar zoekt reeds de vorm van het vriendschapslichaam. Naast elkaar is er sprake van een pact dat op gelijke leest schoeit. Maar de lichamen der geliefden sluiten geen pact. Het liefdesbed is geen onderhandelingstafel. Onduidelijkheid en onzekerheid zijn er de regel.

De vriendschap heeft helderheid nodig (opnieuw dat lumineuze, het veeleisend strenge, de vriendschap als idee). De geliefden daarentegen hebben duisternis nodig. (De therapie kan alleen die van het liefdeslichaam zijn.)

Het liefdeslichaam jaagt op het telkens weer onbekende. Het lichaam van de vriend is dat van het voorafgaandelijk vertrouwen dat juist niet de verrassing zoekt, niet het onbekende viert, maar met het bekende werkt. Vrienden kennen elkaar bij de naam, geliefden nooit. Iedere avond in bed wordt daar opnieuw naar gevraagd, geen enkel antwoord kan de twijfel wegnemen. De geliefde is ook effectief steeds een ander. Tegenover de vreugde van het geverifieerd vertrouwen, de passie van het onredelijk vertrouwen. Wie de twijfel uit het liefdeslichaam wegneemt zit in de vriendschap. Als de twijfel zich in het vriendschapslichaam boort is het een liefdeslichaam geworden.

Vriendschap is geen pact met geofficialiseerde verplichtingen. De vriendschap heeft geen officieel statuut. Er is geen wetgeving die plichten en rechten voor het vriendschapslichaam regelt. De vriendschap is niet declaratief (het luid uitgesproken en daarom reeds verontrustende ‘ja’ van de lichamen der geliefden). Als er plichten zijn, dan niet als verplichting, maar als verwachting. Een van haar belangrijkste regels: pudeur, terughoudendheid (vandaar: vriendschap is mannelijk). Men zegt onder vrienden nooit alles. Juister: vriendschap vergt een ongezegde. Liefde vraagt dat alles gezegd wordt – maar ‘alles’ bestaat niet. Niet alleen omdat men toch altijd iets verzwijgt, maar fundamenteler omdat ‘alles’ een horizon is die terugschuift als je er naartoe loopt. Het liefdeslichaam is zo uitgestrekt dat het denkt zelfs de horizon naar zich toe te kunnen trekken.

Vriendschap daarentegen weet dat de horizon een illusie is en jaagt die niet na (het vriendschapslichaam weigert ‘alles’). Het ongezegde van de vriendschap is niet een of ander onbespreekbaar onderwerp, maar de verwachting dat in dat gesprek toch iets onbenoemd blijft waardoor men uitkijkt naar het volgende gesprek (het is ook de ervaring van iedere therapie).

Het liefdeslichaam volstaat niet met een in het oor gefluisterd ‘ja’, het wil dat vreemd genoeg ook luid gehoord hebben, haaks op de intimiteit. Voor het lichaam van de vriendschap volstaan een zwijgzame tafel met brood en wijn en woorden.

De ruimte van de liefde is het gesloten huis waarvan men het slot nooit dicht krijgt. Het huis der geliefden is een permanent bedreigd huis, een spookhuis. Nooit kent de liefde rust. Het sterrenbeeld van de liefde is drama en ongeluk.

De vriendschap staat onder het teken van het geluk. De vriendschap is een gesloten patio, een binnentuin met overdekte wandelgang. De wandelgang geeft een poëtische vorm aan de wandeling. In die zin is vriendschap een esthetisch, eerder dan een ethisch project, of wordt de esthetische kant van het ethische naar voor geschoven. De wandeling van het lichaam der vriendschap heeft geen doel (het liefdeslichaam vindt er voortdurend nieuwe uit). De cirkelwandeling is het traject bij uitstek voor afwezigheid van een doel; de ideale vorm voor het lichaam van vrienden. Het vriendschapslichaam heeft de wandeling als metafoor, het liefdeslichaam de tocht.

De obsederende vraag van de geliefden is: houdt hij nog van mij. De vaststelling van de vriendschap is: hij isvriend. Het liefdeslichaam jaagt op de volgende liefdesnacht, met de steeds hernieuwde vraag: en morgen? Het lichaam van de vriendschap heeft geen verplaatsing nodig. Iedere plek waar men elkaar treft is dezelfde waar men elkaar verlaten heeft.

In een mensenleven is liefde juist niet het moment der cultuur. Vriendschap is er de hoogste vorm van.

Precies omdat het lichaam van de geliefden in een onoplosbaar drama is verwikkeld, is het in staat te scheppen, iets te verwerkelijken, iets nieuws aan de werkelijkheid toe te voegen. De lumineuze vriendschap daarentegen voegt behalve zichzelf niets toe. De schrikwekkende vruchtbaarheid van het liefdeslichaam staat tegenover de onvermijdelijke onvruchtbaarheid van het lichaam der vriendschap. Die vruchtbaarheid dempt tijdelijk de onzekerheid in het hart van het liefdeslichaam. De vriendschap geeft een zekerheid waaraan niet getwijfeld wordt. Het ‘zou, misschien, ja?’ van het liefdeslichaam biedt ruimschoots plaats voor iets anders daartussen. Het rustige, zelfzekere, zelfbewuste lichaam van de vriendschap niet. Erkenning is haar uitgangspunt, niet de angst die door het liefdeslichaam jaagt.

Het lichaam der geliefden is ‘worden’ en verwerkelijken, omdat het niet eens en voor altijd iets ‘is’ (het is hegeliaans). Het lichaam der vriendschap daarentegen ‘is’ onveranderlijk als idee van zichzelf. De vriendschap is wezenlijk, niet accidenteel platonisch. Het vriendschapslichaam is niet het onbevredigende resultaat van sublimatie, maar is projectie van het vriendschapslichaam als idee.

Een badplaats, gesloten villa’s, koude wind, prikkelende zon, een omhooglopende straat. Een wandeling, hij en hij. Hij loopt met gebogen hoofd en zegt zoals geliefden die toch afscheid moeten nemen: we zullen nooit kinderen hebben, samen.

In deze systematiek van het lichaam neemt het religielichaam een radicale positie in. Twee werkhypothesen. Eén: het lichaam is overbodig, hinderpaal, ballast die moet worden afgeworpen. Twee: het christelijke religielichaam maakt van het lichaam zijn centrum. Het lichaam wordt hier niet uitgesloten, dat is zijn verbijsterende hypothese. Geen desincarnatie, maar incarnatie.

Geboorte en dood van het religielichaam zijn geen vervelende toemaat aan het werkelijke lichaam der religie, maar de noodzakelijke kern van deze hypothese. Dit lichaam heeft zorg, een huis en eten nodig. Aan ieder van deze noden wordt het religieuze gekoppeld. Het christelijke lichaam investeert roekeloos in het lichaam, wil het juist niet afstoten. Het religieuze schrijdt doorheen het lichaam.

De centrale vraag van al deze passionele lichamen (ouder, vriend, geliefde) is toch: hoe moet een wezen met een lichaam het er vanaf brengen? Het christelijke lichaam neemt alle passionele lichamen in zich op. Zonder het ouder-, vriendschaps- en liefdeslichaam geen lichaam der religie. (Pasolini verdedigt als geen ander de fusie van deze lichamen, kenmerk van het religieuze lichaam.)

Het christelijke lichaam zegt niets anders dan dat het een lichaam is: tautologie. Op de vraag wat met het lichaam (irritant sterfelijk, lijdend, sensueel en passioneel) te doen is, komt het bevreemdende, paradoxale antwoord dat het lichaam juist niet het probleem is, maar het antwoord. Het christelijke staat huidna bij het lichaam, creëert letterlijk een religielichaam. Het lichaam niet als ballast, maar als de plaats zelf van de religie. Een greep: de prachtige scène van het wassen der voeten, zo verstaanbaar gemaakt door Caravaggio en diens leerlingen. Tautologie aan de ene, paradox aan de andere kant. Voor dit onmogelijke religielichaam is er geen huis (een vast motief uit het christendom). En de passie is de bevestiging van de impasse. Dit religielichaam blijft radicaal sensueel, een belachelijk antwoord op de zo urgente vraag hoe wij het er met een lichaam vanaf kunnen brengen. Het christelijke lichaam is scandaleus en naïef, het is sentimenteel én nihilistisch (dat is Pasolini’s intellectuele kruisgang).

Voor het christelijke lichaam zijn noch de idee, noch de mythe, noch de wet het vertrekpunt. Het christelijke lichaam neemt ze alledrie in zich op, niet om ze in een grotere synthese te beheersen, maar om ze tot het lichaam terug te brengen. Het lichaam van de geliefden (onder het teken van de mythe), dat van het ouderschap (onder het teken van de wet) en dat van de vriendschap (onder het teken van de idee) zijn haar bouwstenen. Er is gewoon niets anders dan verlangende lichamen. Noch verhaal (de mythe), noch ritueel (de wet), noch idee (de filosofie) geven uiteindelijk een adequaat antwoord op de vraag wat met een lichaam te doen valt. Het christelijke lichaam neemt ze allemaal in zich op. Investeert erin. Predikt geen ontsnapping. Hier is het lichaam tegelijk subject en object. Tegelijk lichaam van Pasolini’s moeder, van Pasolini’s vriendjes, van Pasolini’s vijanden. De tastbare religie; het paradoxale lichaam.