width and height should be displayed here dynamically

De metamorfosen van deze tijd

Het jaar 762 ab urbe condita (8 v.C). Publius Ovidius Naso staat op het punt zijn omvangrijke “Metamorfosen” af te sluiten. Hij heeft zes jaar gewerkt aan de vijftien boeken die samen meer dan twaalfduizend versregels bevatten. In het lange gedicht verhaalt hij over 231 gedaanteveranderingen van goden en halfgoden, beginnend bij de schepping van de wereld en eindigend bij Caesar, de goddelijke Julius die in een ster veranderde.

Ovidius was toen 35 jaar oud. Hij werd geboren op 20 maart 43 v.C., een jaar na de moord op Caesar, in het pittoreske Sulmo in de Abruzzen. Toen Augustus na de burgeroorlog de macht had gegrepen was Ovidius naar Rome getrokken om er rechten te studeren. Hij koos echter niet voor de politiek maar voor de dichtkunst. Op zijn dertigste was hij al Romes meest succesvolle dichter. Beroemd is de “Ars Amatoria” waarin Ovidius’ geliefde thema van de liefde gevierd wordt. Vergilius, 27 jaar ouder dan Ovidius, was de officiële dichter van het regime, vooral met de “Aeneis” waarin hij de mythe van de Romeinse geschiedenis had vastgelegd. Ovidius heeft gepoogd om met twee cycli, de “Metamorfosen” en de “Fasti” dat de Romeinse kalender volgt, Vergilius te evenaren – zij het op een minder establishment-vriendelijke manier. Hij maakte trouwens, in tegenstelling tot Vergilius en Horatius, geen deel uit van de kring rond propaganda-minister Gaius Maecenas (waarvan de ster in Ovidius’ tijd overigens aan het tanen was).

De “Metamorfosen” zijn nog maar net (bijna) klaar of Ovidius wordt verbannen door keizer Augustus. De reden voor die verbanning kennen wij niet. Wij kunnen alleen maar gissen dat Ovidius met zijn frivole, Grieks georiënteerde poëzie niet paste in de hervormingspolitiek van Augustus, of dat de dichter betrokken was bij één of andere politieke intrige. Over de juiste reden, behalve dat ze neerkwam op een belediging van de keizer, hebben wij geen informatie. Ovidius verbrandde het manuscript van zijn “Metamorfosen”. Maar afschriften ervan waren gelukkig al bij zijn vrienden beland, zodat het werk bewaard bleef. Ovidius werd verbannen naar Tomis (het huidige Constanza in Roemenië) aan de Zwarte Zee. Hij schreef er treurzangen en zijn “Epistulae ex Ponto”, Brieven van aan de Zwarte zee – echte exilliteratuur. Hij stierf er in 17 na Christus, 60 jaar oud. Ook Augustus’ opvolger Tiberius heeft de verbanning van Romes beroemdste dichter nooit ongedaan gemaakt.

Ovidius’ grote thema is de liefde. In de “Metamorfosen” is de liefde de motor, de reden en de oorzaak van de gedaanteveranderingen. Ovidius voert de hele Grieks-Romeinse mythologie ten tonele. Het is een exhaustieve inventaris van elke gedaanteverwisseling, vooral van mensen in dieren, planten en mineralen, van de schepping van de aarde en de mens tot het ontstaan van het Romeinse keizerrijk. Het succes van het werk was immens: tot in de klassieke tijd was dit een schatkamer van mythologieën waarop toneelstukken, gedichten en romans, schilderijen, muziekwerken en operalibretti gebaseerd werden.

U kent allemaal de verhalen over Daphne die achtervolgd wordt door Apollo en veranderd wordt in een laurierboom, Echo’s ongelukkige liefde voor Narcissus, die zijn eigen spiegelbeeld prefereert en in een bloem veranderd wordt. De twee ouderlingen Philemon en Baucis, die als enigen in hun streek gastvrij zijn voor Zeus en door hem bij hun dood veranderd worden in in mekaar groeiende bomen. Er is het verhaal van Acteon de jager die per toeval de godin Diana naakt ziet baden en door haar in een hert wordt veranderd, dat dan prompt door zijn eigen honden verslonden wordt. Geniaal is de manier waarop Ovidius het moment beschrijft waarop de jager plots beseft dat hij de prooi geworden is. Er zijn Pygmalion, Midas, Ariadne, Jason en de Argonauten, Orpheus, de Centauren en vele, vele anderen.

Men heeft wel eens de kritiek geuit dat het werk fragmentarisch is. Maar dat lijkt me een misverstand. In feite is de “Metamorfosen” een scheppingsverhaal, een wereldgeschiedenis. Maar niet één die voor werkelijk gehouden werd als de “Aeneis” van Vergilius, maar integendeel een wereldgeschiedenis aan de hand van mythen. Een samenballing van al wat de Grieks-Romeinse cultuur in mythische vorm over de eigen voorgeschiedenis had verzonnen. Een bijna antropologische verzameling van mythen en sagen.

Invloed

Het succes van Ovidius’ meesterwerk was enorm. In de Romeinse tijd natuurlijk, maar ook in de late middeleeuwen (de oudst bewaarde manuscripten dateren uit de 9de eeuw), tijdens de renaissance (de eerste druk ervan dateert uit 1471) en tot in de klassieke periode. Zoals Erwin Panofsky stelde in “Renaissance and Renascences in Western Art”: “de gratievolle (levis) Ovidius waarvan de invloed vrij beperkt was geweest in de vroege middeleeuwen, werd een grootmacht in de middeleeuwse cultuur na circa 1100 en begon becommentarieerd te worden met een ijver die gewoonlijk enkel voorbehouden werd voor veel ernstiger of meer erudiete auteurs als Vergilius of Martianus Capella”.

Vanaf de late middeleeuwen begon men de kennis van de Grieks-Romeinse mythologie systematisch te cultiveren, en de “Metamorfosen” waren daarvoor één van de belangrijkste bronnen. Om de frivoliteit van Ovidius wat te compenseren pakte men uit met een Ovide moralisé: men ging de klassieke mythologische verhaaltjes lezen als allegorieën, ja als Christelijke parabels. Daarnaast hadden de “Metamorfosen” ook een diepgaande invloed gehad op de alchimie, de kunst van het omzetten van de ene stof in de andere.

Maar vanaf de 17de eeuw komt er, met het opkomend rationalisme, een einde aan deze wereld van metamorfosen. Men apprecieert noch gedaanteveranderingen, noch allegorieën. De dingen veranderen niet in iets anders, zij zijn en ze blijven wat ze zijn. “Les choses sont clairs et distinctes”, zoals Descartes schreef. Gedaanteverwisselingen zijn uit den boze, een ware nachtmerrie voor de rationalisten. In de jaren ’60 van deze eeuw (in een inleiding bij een Garnier-uitgave uit 1966) kon men nog schrijven dat “de metamorfose nog slechts in volks bijgeloof zoals dat over de weerwolf voortbestaat. (…) Onze moderne religies hebben haar uit het arsenaal van goddelijke straffen en beloningen geschrapt.” De metamorfose was, zeker in de geesten van de Cartesianen, dood. Dat was gisteren.

Actualiteit

Vandaag, nauwelijks 30 jaar later, is de metamorfose terug aan de orde. Christoph Ransmayr heeft in zijn roman “Die letzte Welt” (een zoektocht naar het verdwenen manuscript van de “Metamorfosen”) een mooie hulde gebracht aan Ovidius. De wetenschap, met de catastrofe- en chaostheorie, de zelforganisatie van materie, interesseert zich sterk aan metamorfoses. Computertechnieken als morphing (de term is een verkorting van metamorphosing) maken visuele metamorfoses mogelijk zoals in de “Black or White”-videoclip van Michael Jackson. De weerwolven en andere metamorfose-monsters zijn niet uit de bioscopen te slaan. Morphing duikt op in spektakelfilms als “Terminator II” of “Forrest Gump”, en zelfs in alledaagse televisie-programma’s. Politici tonen zich kameleons, de wereldeconomie metamorfoseert, de media zijn als een Proteus die steeds weer ontsnapt aan onze greep. Narcissus, Echo, Pygmalion, Midas en Acteon zijn weer onder ons.

De glibberige Proteus

Wat betekent die revival van de metamorfose eigenlijk? Misschien kan het meest prototypische aller metamorfose-wezens ons dat leren: de mythische zeeduivel Proteus: “Er zijn, o dapperste aller helden, wezens die slechts één keer kunnen veranderen, en voor wie die nieuwe vorm definitief is. Maar er zijn er ook die in staat zijn meerdere vormen aan te nemen. Dat is het geval met jou, O Proteus (…): want men heeft je nu eens als jonge man, dan weer als leeuw gezien. De ene keer was je een vervaarlijk everzwijn of een serpent met een dodelijke beet, een andere keer maakten hoorns van jou een stier. Dikwijls nam je het uitzicht van een steen aan, dikwijls ook die van een boom. Op een goede dag veranderde je naar het voorbeeld van vloeiend water in een stroom, en op een andere dag was je het vuur dat het water bestrijdt”, schreef Ovidius in boek 8 van zijn “Metamorfosen”.

Wie Proteus’ profetische gaven wou consulteren, moest hem tijdens zijn middagslaapje verrassen en vastbinden op een rots. Maar zelfs dan trachtte hij nog te ontsnappen door allerlei vormen aan te nemen. Enkel als men hem lang genoeg in bedwang kon houden, gaf hij het op, nam de oorspronkelijke vorm terug aan en gaf het gevraagde antwoord.

De betekenis van de Proteus-mythe is doorzichtig. Om zelf ook even Ovide moralisé te spelen: Proteus staat voor de realiteit. Als men haar lang genoeg in een houdgreep houdt, is ze verplicht haar geheim prijs te geven. Het instrument bij uitstek daarvoor is de taal. Met de taal kan de Proteus-realiteit in bedwang gehouden worden: eens de dingen benoemd zijn, veranderen ze niet meer. Benoemen is gelijk maken wat in feite niet gelijk is – omdat de werkelijkheid eeuwig verandert (geen enkele appel is identiek aan een andere appel. Toch zijn het twee ‘appels’). Om de realiteit te kunnen hanteren, om er macht over te krijgen, benoemt de mens de wereld. Zodra hij een naam heeft gekregen, verdwijnt Proteus (in de mythe duikt hij dadelijk weer in het troebele water van de realiteit om het spelletje opnieuw te spelen), en wordt het ding een ding. Wij leggen het leven, de metamorfose stil met namen. Benoemen is het opleggen van idées claires et distinctes aan de realiteit. Maar natuurlijk is het ook die realiteit vervalsen, ja vermoorden.

‘Proteus’ is zo de naam voor wat steeds weer ontsnapt aan de macht van de menselijke naamgeving, aan het ingeboren conservatisme van de menselijke rede. Proteus is dat wat steeds weer door het rasterwerk van onze begrippen doorglipt, door de tralies van ons denken. De metamorfose bekritiseert in feite het rationeel denken, belicht er de limieten van. En het is dan ook geen toeval dat Prigogine en andere moderne wetenschappers zich precies voor ‘metamorfose’-achtige fenomenen zijn gaan interesseren.

De magie van de metamorfose

Het dominerend Cartesianisme en rationalisme heeft Proteus en de metamorfosen lange tijd zo goed als uit ons wereldbeeld doen verdwijnen. Ooit was dat anders, ooit was de mens volop een metamorfose-wezen.

Elias Canetti schreef in “Masse und Macht”: “de mythische voorvaderen van de Australische Aborigines zijn tegelijk mens en dier, vaak zelfs mens en plant. Het zijn de bewoners van de mythische oertijd, een tijd waarin de metamorfose een algemene gave van de schepsels was en voortdurend plaatsvond. Het vloeiende van de toenmalige wereld is vaak benadrukt. Men kon zich in al wat mogelijk was veranderen, en had bovendien ook de macht om anderen te veranderen.” De primitieve wereld was kortom ‘proteïsch’.

In zijn “Language, Thought and Reality” (1956) concludeerde ook de etnolinguïst Benjamin Lee Whorf dat de primitieve mens leefde in een wereld zonder vaste tekens. Men miste de vaste betekenissen die wij (menen te) hebben. De waarneming bij een kind of de primitieve mens zijn confuus en onstabiel, er bestaat nog een magische verhouding tussen mens en wereld. Wat leidt tot verglijdingen, metamorfoses: het ene wezen/ding loopt over in het andere. De dingen zijn niet gescheiden maar zijn verglijdende emanaties van een oernatuur. Walter Benjamin maakte ooit de mooie opmerking dat wat je als volwassene verliest precies dat kinderlijk geloof in magie is.

Die belangstelling voor de Verwandlung, de metamorfose (in het spoor van Kafka en Ovidius), is centraal in het werk van Elias Canetti, vooral dan in “Masse und Macht” uit 1960. De kunstenaar moet volgens Canetti die metamorfose, die magie terug beleven. Zoals Walter Weyns stelt in een mooi artikel over de antropologie van Canetti in nummer 6 van “Tmesis”: “De schrijver moet in staat zijn in iedere menselijke gedaante te metamorfoseren (…) omdat hij ernaar hongert de mens, dat veelvormig metamorfosewezen, het meest nabij te zijn. (…) ‘In zijn voortdurende oefening [van metamorfosen]’, schrijft Canetti, ‘in zijn dwingende ervaring met mensen van allerlei soort (…), in de rusteloze niet door een systeem verkommerde of lamgelegde wijze van deze oefening [in metamorfose] zou ik het eigenlijke beroep van de schrijver willen zien.’”

Het masker

Tegenover de proteïsche metamorfose plaatste Canetti het masker. Hij meende dat het masker het definitieve einde was van de metamorfose tussen mens en dier, mens en plant: “Een eindtoestand van de metamorfose is het masker (de ‘figuur’). Eén van de eigenschappen ervan is dat ze geen verdere metamorfose toelaat. Het masker (de figuur) is in al haar trekken omgrensd en duidelijk. Zij is geen produkt van de natuur, maar een schepping van de mens. Ze is een redmiddel uit het eeuwige fluïdum van de metamorfose. (…) Het masker onderscheidt zich door zijn starheid van alle andere eindtoestanden van de metamorfose (…) De betekenis van het masker is (…) juist eindtoestand te zijn. Het in mekaar vloeien van onduidelijke, half uitgeklaarde metamorfosen die eigen zijn aan de wonderlijke uitdrukkingsmogelijkheden die ieder natuurlijk menselijk gezicht bezit, mondt uit in het masker, het eindigt erin.”

Het masker, het vastleggen, vastroesten van de metamorfose is iets zeer negatiefs en gevaarlijks voor Canetti. Het heeft met macht en geweld te maken. “Masse und Macht”, zelf een zeer veelvormig metamorfisch boek, is in de eerste plaats een reflectie over het fascisme. En precies in het verstarren van een bepaald soort rationaliteit ziet Canetti (een beetje zoals Adorno en Horkheimer in hun “Dialectiek der Verlichting”) het ontstaan van het fascisme. Het fascisme, elke vorm van fundamentalisme, is niet metamorfisch, het is één, verstard en onveranderlijk. Het is, kortom, het duizendjarige rijk waar Augustus al van droomde.

De metamorfose, die van Canetti maar ook die van Ovidius, impliceert een kritiek op deze vormen van totalitarisme, op elke vastgeroeste vorm van rationaliteit. Zij wijst op de grenzen ervan. “Menigeen denkt dat in de dozen en laden van Aristoteles de dingen er helderder uitzien, terwijl zij daarin in werkelijkheid slechts doder zijn”, schreef Canetti.

Tekst van een lezing gehouden op 21 september 1995 in de Studio’s van het Kaaitheater ter gelegenheid van de voorstelling “De Metamorfosen van Ovidius” van De Tijd.

Bij Athenaeum – Polak & Van Gennep verscheen in 1994 een nieuwe vertaling van Ovidius’ “Metamorfosen” van de hand van M. d’Hane-Scheltema. In het Centre Pompidou loopt nog tot 22 januari 1996 een reeks activiteiten over het oeuvre van Elias Canetti. Het programma kan aangevraagd worden op het volgende adres en telefoonnummer: 19, rue Beaubourg, 75197 Paris Cedex 04,
1/44.78.12.33.