width and height should be displayed here dynamically

Die Schwarzen Jahre. Geschichten einer Sammlung 1933-1945

De Neue Nationalgalerie van Mies van der Rohe aan het Kulturforum is de komende vijf jaar niet toegankelijk voor het publiek, maar het zullen geen donkere jaren worden. Na elf maanden is voor de collectie een oplossing gevonden: in de westvleugel van het museum voor hedendaagse kunst Hamburger Bahnhof is een dependance van de Neue Nationalgalerie onder de naam ‘Neue Galerie’ ingericht. Het is een royale ruimte – de Neue Galerie zal tijdens haar renovatiejaren niet met ruimtegebrek kampen, zoals dat wel het geval was voor bijvoorbeeld het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum in Nederland. Tijdens de sanering van het hoofdgebouw zal elk half jaar een gedeelte uit de collectie worden getoond. Daarbij wordt de gemakkelijkheidsoplossing vermeden om louter topwerken van klassieke moderne kunst te presenteren die toeristen aantrekken. De collectie wordt integendeel inhoudelijk benaderd. Zo is de eerste tentoonstelling het resultaat van een museologisch onderzoek naar de eigen collectie ten tijde van het Derde Rijk.

In Die Schwarzen Jahre brengt curator Dieter Scholz werken bij elkaar die tijdens het nationaalsocialisme werden gemaakt, aangekocht, ‘entartet’ verklaard, in beslag genomen of (zwaar) beschadigd. De tentoonstelling belicht in zeven hoofdstukken de verhouding tussen de verzameling van de Nationalgalerie en de desastreuze cultuurpolitiek van het nationaalsocialisme. Er zijn zestig kunstwerken geselecteerd. De toelichting legt de nadruk op de aankoopgeschiedenis, met aandacht voor de rol van kunstenaars, handelaars, mecenassen en critici, maar ook van museummedewerkers en politici. Het levert een pluriform beeld van de verzamelgeschiedenis in die periode op, vol breuken en tegenstrijdigheden. Van een simpele tegenstelling tussen voorstanders of tegenstanders van de nazicultuurpolitiek blijkt geen sprake te zijn; die simplistische voorstelling van zaken wordt door de microgeschiedenissen over individuele kunstwerken helemaal opengebroken.

De tentoonstelling opent met veertien werken die stammen uit een opmerkelijke kunstruil tussen Duitsland en het fascistische Italië. In december 1932 kwamen vijftien (onder meer naturalistische en classicistische) werken van kunstenaars als Giorgio de Chirico, Carlo Carrà en Mario Sironi (de dubieuze ‘Neue Italienische Meister’) in de Nationalgalerie terecht. In ruil daarvoor keerde Die Tochter des Joria (1895) van Francesco Paolo Michetti, dat sinds 1906 als geschenk in de Nationalgalerie hing, terug naar Italië. Tijdens de openingsrede in het Kronprinzenpalais, waar de werken zouden worden getoond, onderstreepte de toenmalige Rijksminister Hermann Göring de vriendschap tussen de beide landen: ‘Der Faschismus einerseits, unter seinem tatkräftigen und genialen Duce, und der Nationalismus und Nationalsozialismus haben weltanschaulich so viel Verwandtes […] Beide Weltanschauungen suchen auch auf dem Gebiete der Kunst in erster Linie das eigene Blut zur Geltung kommen zu lassen. […] Eine Regierung, die gewillt ist, deutsches Blut auf allen Gebieten wieder zur Geltung zu bringen, sie muss sich verwandt fühlen mit dem faschistischen Italien.’ Dit sinistere voorbeeld van collectiemobiliteit was een van de laatste activiteiten onder het bewind van de legendarische museumdirecteur Ludwig Justi, die in 1919 de Neue Abteilung, de eerste openbare verzameling contemporaine kunst ter wereld, in het Kronprinzenpalais van de Nationalgalerie had ingericht. Kort na de machtsovername door de nazi’s werd hij afgezet.

De speciaal ontwikkelde tentoonstellingsarchitectuur van Die Schwarzen Jahre is geïnspireerd door het schilderij Die schwarzen Zimmer van Karl Hofer. De kunstenaar schilderde dit werk in 1943 nadat zijn atelier als gevolg van een bomaanslag in een ruïne was herschapen. In het centrum van het werk staat een naakte, trommelende man; links en rechts zien we vier mannen die zwarte wandpanelen verplaatsen. De verwijzing naar Adolf Hitler die zichzelf tot de ‘Trommler für die nationale Sache’ uitriep, ligt voor de hand. De schuin en quasi toevallig geplaatste wandpanelen vinden hun weerklank in het tentoonstellingsdesign, dat eveneens wordt gedomineerd door schuine, gitzwarte wandpanelen die kriskras door elkaar staan opgesteld. Op een van die wanden, precies op de middenas van de tentoonstelling, wordt Hofers Die schwarzen Zimmer gepresenteerd.

De tentoonstelling verhaalt onder meer over de gelukkige lotgevallen van een schilderij dat nog net wist te ontsnappen aan de radicale cultuurpolitieke koers die in 1937 werd ingezet. Erich Heckels schilderij Frühlingslandschaft (1918) werd, vlak voordat de NS-commissie langskwam, door een museummedewerker verborgen opdat het niet zou worden vernietigd. Dat was echter een uitzondering, want er werden maar liefst vierhonderd werken uit de Nationalgalerie in beslag genomen. In een aantal gevallen worden de dramatische lotgevallen van de werken in de presentatiewijze benadrukt. Een voorbeeld is Die Kniende (1911) van Wilhelm Lehmbruck, dat direct na de dood van de beeldhouwer in 1919 door de Nationalgalerie was aangekocht en waarvan een andere versie in de beruchte Entartete Kunst-tentoonstelling van 1937 in München werd opgenomen. De Berlijnse versie bevond zich gedurende de oorlog in het depot, maar raakte door een bombardement in 1945 alsnog beschadigd. De vier overgebleven brokstukken zijn in de expositie niet op een sokkel samengebracht, maar staan op een apart pallet om zo de gevolgen van dictatuur, oorlog en vernietiging op te roepen. Ook de presentatie van een schilderij van Erwin Hahs staat in het teken van de herinnering aan de oorlog. De kunstenaar was in 1933 ontslagen als professor aan de Kunstgewerbeschule in Halle/Saale, waarna hij als restaurateur en in 1942 als kunstleraar aan het Winckelmann-Gymnasium in Stendal aan de slag ging. In 1944 kreeg hij de opdracht om van de Führer een groot portret te schilderen dat in de aula van het gymnasium zou komen te hangen. De kunstenaar portretteerde Hitler op cynische wijze voor een achtergrond van ruïnes. Het schilderij werd om veiligheidsredenen al na enkele uren uit de aula verwijderd, en kort daarna door Hahs overschilderd. Het resultaat – Großes Requiem (1944-45) – werd in 1977 aangekocht door de Nationalgalerie, die destijds in Oost-Berlijn was gelegen. Naast dit werk is in de tentoonstelling ook een röntgenfoto te zien die het originele werk tevoorschijn brengt: een spookachtig portret van de dictator.

De tentoonstelling slaagt er erg goed in om de complexiteit van de periode te schetsen en de aandacht te vestigen op de politieke en sociale context waarin de werken zijn ontstaan. De bezoeker wordt gedwongen om de museumgeschiedenis niet zwart-wit te zien, om de tegenstrijdigheden van de tijd in rekening te brengen en om een oog te ontwikkelen voor de ontelbare verborgen verhalen die achter de kunstwerken schuilgaan.

 

Neue Galerie: Die Schwarzen Jahre. Geschichten einer Sammlung 1933-1945, tot 31 juli in Hamburger Bahnhof – Museum für Gegenwart, Invalidenstraße 50-51, 10557 Berlijn (030/39.78.34.11; smb.museum/museen-und-einrichtungen/hamburger-bahnhof).