width and height should be displayed here dynamically

Douglas Gordon

Het Stedelijk Van Abbemuseum en het Kunstverein Hannover kwamen enige tijd geleden vrijwel tegelijkertijd met een boek over Douglas Gordon, en beiden verkondigden ze triomfantelijk dat het om de eerste omvangrijke monografische publicatie over de kunstenaar ging. Twee instellingen die erom vechten de primeur te mogen hebben: begeerder kan een kunstenaar nauwelijks zijn. De publicatie van het Van Abbe, waar Gordon alweer enkele jaren geleden een solotentoonstelling had, heet Kidnapping. De afbeeldingen geven een overzicht van Gordons vrijwel gehele oeuvre, terwijl Jan Debbaut in een meerdelig interview met Gordon – de voornaamste tekst van het boek – tot de kern van diens werk tracht door te dringen. In de marge van dit interview zijn uitgebreide annotaties van Francis McKee te vinden, waarin zo’n beetje elke referentie die Gordon maakt aan kunst, filosofie of de Schotse cultuur wordt uitgewerkt. De mate waarin dit is doorgevoerd, maakt het moeilijk om deze annotaties, zelfs al zijn ze soms nuttig en interessant, helemaal serieus te nemen. Een ander vervreemdend effect is dat het interview is opgezet als filmscenario, met scènes op verschillende locaties waarop de personages Debbaut en Gordon onder het nuttigen van alcohol hun dialoog voeren. Gordon schreef bovendien een verhalende inleiding voor de catalogus waarin hij het over zichzelf in de derde persoon heeft, als afstandelijke beschouwer. Kortom, het in nauwe samenwerking met de kunstenaar tot stand gekomen Kidnapping is hem op het lijf gesneden. Hoewel meer in de lijn van traditionele catalogi, is Douglas Gordon van de Kunstverein Hannover (uitgegeven naar aanleiding van zijn overzichtstentoonstelling daar eind vorig jaar) eveneens structureel besmet door gordonianismen. Het eerste deel van deze door Bruce Mau vormgegeven publicatie bestaat uitsluitend uit afbeeldingen, het tweede alleen uit tekst. De teksten lopen van achteren naar voren: de achterflap van de publicatie is dan ook identiek aan de voorkant. Op iets minder subtiele wijze wordt zo verwezen naar de rol van spiegelingen en van tijdsomkering in Gordons werk.

In het tastende interview in Kidnapping wordt onder meer ingegaan op de notie van het ‘kidnappen’ van filmbeelden en andere materialen door Gordon. Debbaut probeert Gordon te verlokken tot uitspraken over zijn selectiecriteria daarbij, over de ‘familieovereenkomsten’ tussen zijn werken. Het levert de uitspraak op dat Gordon zichzelf eerder als goede editor dan als goede kunstenaar zou willen betitelen, maar als het interview uiteindelijk met de woorden “fade to black…” eindigt, zijn er weinig zaken scherpgesteld. Inhoudelijk bevredigender zijn de teksten van met name Lynne Cooke en Friedrich Meschede in de Duitse publicatie. Zij concentreren zich respectievelijk op het gebruik van oude films van psychiatrische patiënten en op de rol van vertraging en andere Zeitphänomene in Gordons werk. Met 24 Hour Psycho (1993), een tot een complete dag uitgerekte projectie van Hitchcocks thriller, betoonde Gordon zich een meester van de rake minimale ingreep: doordat de vertraging het verhaal naar de achtergrond verdringt, wordt de aandacht gericht op het sluimerende potentieel van de afzonderlijke beelden. Een andere ontdekking van Gordon is het genoemde psychiatrische beeldmateriaal, dat in op staande beeldschermen geprojecteerde filmloops op een soort afschuwelijke slapstick lijkt. Cooke memoreert hoe Jean-Martin Charcot, die in de late 19de eeuw een enorm corpus aan foto’s van geesteszieken creëerde, zich verzette tegen aloude denkbeelden over hysterie als demonisch verschijnsel. Charcot was het prototype van de moderne arts die met het licht van de rede wilde doordringen in de duistere kanten van de ziel; de fotografie bood hem daarbij een analytisch hulpmiddel. De door Gordon ‘gekidnapte’ films tonen evenwel een letterlijk schokkende waanzin die door de herhaling niet voor rede vatbaar, niet te remediëren lijkt. Juist dit geeft deze werken hun hypnotiserende kracht.

Uiteindelijk neigt Gordon, zoals Cooke constateert, naar een religieuze visie die sterk van die van Charcot verschilt. In de plaats van geestesziekten komt weer Het Kwaad. In werken als Confessions of a Justified Sinner uit 1995-’96 (een positieve en een negatieve projectie van Jekyll die Hyde wordt en andersom) en Between Darkness and Light (After William Blake) uit 1997 (zich op één scherm met elkaar vermengende projecties vanThe Exorcist en een film over de heilige Bernadette) draait alles om polariteiten: Goed en Kwaad, Licht en Donker, en niet te vergeten Jekyll en Hyde. Dat Stevenson Schot was en Gordon zijn profeet is, zullen we weten. Gordon betoont zich in deze werken wederom een goede editor, en de vermenging van de twee films met hun opvallend compatibele beeldtaal in Between Darkness and Light is een briljante vondst.

Maar hoe interessant zijn uiteindelijk de ideeën die uit deze werken spreken? Het gaat langzamerhand vervelen dat in interviews naast de ‘Schotse traditie’ van auteurs als Stevenson en James Hogg steevast ook de religieuze opvoeding van Gordon en zijn daaruit resulterende obsessieve omgang met schuld en kwaad ter sprake komt. Kennelijk moet Gordons werk, dat in het beste geval met minimale middelen een maximaal effect weet te bereiken, gemakkelijker consumeerbaar worden gemaakt door het aan grote begrippen en aan de levensloop van de kunstenaar op te hangen. Het autobiografische vertoog wordt overigens weer geproblematiseerd door de in diverse publicaties (zo ook in die van Eindhoven en Hannover) opgenomen verhalen waarin familieleden of anomieme vrienden over hun relatie met ‘Douglas’ vertellen – verhalen die qua stijl wel erg op die van de niet van literaire aspiraties verstoken Gordon zelf lijken. Uiteindelijk versterken deze kennelijke mystificaties de fixatie op de levensgeschiedenis en persoonlijkheid van de kunstenaar alleen maar. Op zichzelf zou dat geen probleem zijn, als Gordon er méér van zou maken dan de narcistische exercities die het meestal zijn, die het doel lijken te hebben de aura van zijn werk te verhogen maar er in feite afbreuk aan doen. Nu heeft Gordon ook zeer goede werken met autobiografische elementen gemaakt, zoals Something Between My Mouth and Your Ear (1994), een blauwe ruimte waarin hits worden gespeeld uit de tijd toen Gordons moeder zwanger van hem was: een werk dat gelukkig geen nadrukkelijke baarmoedermetaforen gebruikt en veeleer een soort temporele atopos creëert waarin de tijd haar rechtlijnigheid is verloren. Het nadrukkelijk autobiografische vertrekpunt leidt tot een werk waarin de persoonlijkheid van de kunstenaar als het ware oplost in de assocaties die in het kale blauwe kamertje opkomen en weer vervliegen.

Momenteel is in de Kölnischer Kunstverein Gordons nieuwe werk Feature Film te zien. In zekere zin is dit het spiegelbeeld van 24 Hour Psycho: daar de film zonder geluid, hier de filmmuziek zonder de bijbehorende film – in dit geval een andere Hitchcock-klassieker, Vertigo. Gordon liet Bernard Herrmanns filmmuziek door een orkest uitvoeren, waarbij hij opnames maakte van dirigent James Conlon. Het gaat om extreme close-ups: de handen, delen van het gezicht, een oog. Tussendoor vervaagt het beeld soms en stopt de muziek; dan zijn zacht en onduidelijk wat dialogen te horen. Van Gordons film zijn in de Kunstverein tegelijkertijd twee grote projecties te zien, aan de korte zijden van de verduisterde lange zaal. De gespannen gelaatsuitdrukking van Conlon doet wat al te clichématig dirigentenachtig aan, maar de passages met enkel de bleke onderarmen of de handen voor de donkere achtergrond zijn prachtig: het is een soort ballet van details, pure beweging, die door de muziek echter ook altijd een relatie met Vertigo blijven houden. Gordon slaagt er zo in een schijnbaar ‘koel’ detailbeeld met spanning op te laden. In het bijbehorende kunstenaarsboek wordt behalve met de op CD bijgeleverde muziek ook door enkele kleine, tussen de full-page videostills geplaatste filmbeelden de link met Vertigo gelegd. Wederom betoont Gordon zich een uitmuntend editor; het zou een verademing zijn als hij zich ook met de bij een editor passende bescheidenheid zou opstellen, en minder als kunstenaar met kunstenaars-ego.

 

• Douglas Gordon, Kidnapping in 1998 uitgegeven door Stedelijk van Abbemuseum, Postbus 235, 5600 AE Eindhoven (040/275.52.75), ISBN 90-70149-65-6; Douglas Gordon in 1998 uitgegeven door Kunstverein Hannover, Sophienstrasse 2, 30159 Hannover (0511/32.45.94), ISBN 3-9805041-2-3; Feature Film, A Book by Douglas Gordon, Londen, Artangel Afterlives/Book Works, St John’s Lane 36, EC1M 4BJ London (0171/336.68.01). De expositie Feature Film is nog tot 30 mei te zien in de Kölnischer Kunstverein, Cäcilienstrasse 33, 50667 Keulen (0221/21.70.21).