Eduardo Paollozi. The Metallization of a Dream
Het werk van Eduardo Paolozzi (1927-2005) kreeg de laatste jaren veel aandacht. In 2017 organiseerden de Whitechapel Gallery in Londen en de Berlinische Galerie een retrospectieve van de veelzijdige maar consequente praktijk van de Schotse kunstenaar. Hal Foster, die zich al een tijdje concentreert op de art brut en het brutalisme, heeft teksten en lezingen aan Paolozzi’s werk gewijd. De inzet van deze aandacht is, ten dele, een revisie. Paolozzi is vooral bekend door zijn werk uit de jaren vijftig en de vroege jaren zestig: enerzijds gegoten bronzen – zoals St Sebastian I (1957), Large Frog (1958) of Tyrannical Tower Crowned with Thorns of Violence (1961) – die het midden houden tussen ruïnes en wankele, antropomorfe sculpturen, en anderzijds glossy collages – zoals Bunk! Evadne in Green Dimension (1952) of You Can’t Beat the Real Thing! (1950) – die getuigen van joie de (sur)vivre, van geloof in de wederopbouw en hoop in de toekomst. Paolozzi kreeg een dubbel etiket: chroniqueur van gebroken humanisme in de naoorlogse periode, maar ook wegbereider van de pop art.
Clearing, de galerie die de estate van de kunstenaar vertegenwoordigt, toont werken en reeksen die aan bod kwamen in Londen en Berlijn. De nadruk ligt op het midden van de jaren zestig en de vroege jaren zeventig, toen Paolozzi druk experimenteerde met sculpturen uit gegoten, geëxtrudeerde en gelaste stukken aluminium, en met druk- en printtechnieken. Centraal staan twee groepen van drie aluminiumsculpturen, geconstrueerd met eenvoudige elementen. De eerste groep is meer beeldend: frontale, popartachtige werken, samengesteld uit cirkels, driehoeken, rechthoeken, halve of hele bollen en kronkelende buizen. De sculpturen zijn zowel mechanisch als antropomorf: buizen lijken op afvoerpijpen, tentakels of penissen (Parrot, 1964); bollen zijn knoppen én borsten (Girot, 1964). Het interessantst is Collage City (1975): een overmaats telraam met twee gedraaide, aluminium cassettes, steunend op een gigantische glijder die schuin leunt op slangachtige tentakels. De cassettes lijken op printplaten, maar het zouden ook gevels of computerchips kunnen zijn. Het grid van de stad en de kronkelende ‘onderwereld’; de printmachines gebruikt voor drukwerk; een mitraillette of een kanon – het zijn maar enkele associaties. Collage City doet denken aan Colin Rowes en Fred Koetters kritiek op modernistische stadsplanning, in hun gelijknamige artikel uit 1975, maar de referenties worden nooit overduidelijk.
De tweede groep sculpturen is abstracter, geassembleerd uit serieel geproduceerde aluminium elementen. Suwasa (1966) is een slangachtige, deels liggende en deels rechtopstaande ‘lijn’ van gelaste elementen. Trishula (1966) en Pan Am (1966) zijn stapelingen die variëren op een ‘basislijn’ (op elk niveau zijn units weggenomen of toegevoegd). Hoewel de werken minimalistisch ogen, staan ze ver af van zowel de cleane, formulaire installaties van Donald Judd of Carl Andre, als van meer ‘mechanisch’ werk à la Charlotte Posenenske of, later, Rita McBride. Het gaat Paolozzi niet om de eenheid en repetitie van de Gestalt, die de compositorische kwaliteit van de schilderkunst verwerpt, en evenmin om de evocatie van technische installaties. Eerder zijn de werken brutalistisch en structuralistisch: schakelingen zonder begin of eind, systemen die – dat lijkt de belofte – oneindig gewijzigd en uitgebreid kunnen worden. Voor Paolozzi is assemblage een ‘aformele’ geste, het principe van de bouwdoos, waarbij het individuele, herhaalde fragment intact en herkenbaar blijft. In die zin resoneert het werk met de clip-on architectuur die in dezelfde periode door Reyner Banham werd beschreven: de relatie tussen sculpturale unit en organiserend geheel, tussen fragment en beeld wordt gethematiseerd, zoals in projecten van Archigram, Cedric Price of Alison en Peter Smithson, die tot de Londense Independent Group behoorden, net als Paolozzi, Banham en fotograaf Nigel Henderson.
Naast de sculpturen bevat de tentoonstelling experimenten met drukwerk: zeefdrukken, fotolitho’s, -gravures en etsen, en één video waarin drukwerk de hoofdrol speelt. Aan de langse wanden van de grote ruimte hangen reeksen die reflecteren op cybernetica, nieuwe media en beeldcultuur van de swinging sixties. Universal Electronic Vacuum (1967) bestaat uit dertien zeefdrukken met uiteenlopende beelden en vormen: geometrische patronen, gepixelleerde Disneyfiguren, omtrekken van vliegtuigen en boten, fotografische details van satellieten, computerchips en Marilyn Monroe. De fotolithoreeks General Dynamic F.U.N. (1965-70) reflecteert op dezelfde thema’s – mechaniek, Disney, het mediabeeld en het abstracte patroon – maar heeft geen organiserend principe of vast formaat, en ook de kleurtonen en het soort beelden zijn vrijer. De reeks is geconcipieerd als editie, en kijkers wordt gevraagd om de 55 bladen uit een doos te halen, te bekijken en te herschikken. In Clearing worden de vellen echter als apart gekaderde werkjes op de muur getoond. Hoewel de reeks enkel als geheel gekocht kan worden – het is verbluffend dat alle werken, met uitzondering van drie sculpturen, te koop zijn – speelt hier een wrange marktlogica, die de integriteit van Paolozzi’s kunst geweld aandoet.
Waar de printreeksen net als de repetitieve aluminiumwerken handelen over de relatie tussen fragment en geheel, vrijheid en controle, gaat het drukwerk in de twee kleinere zalen over de relatie tussen mens en machine. De editie Cloud Atomic Laboratory (1971) is een sequentie van acht zwart-witfotogravures, die telkens twee beelden omvatten: een skelet uit metallische delen en een grote, obscure machine; diagrammen en beelden van de American X-15 (een hypersonische NASA-raket die in de jaren zestig snelheidsrecords brak en naar de ‘grens’ van het heelal vloog), van de Mobot Mark I (een van op afstand bediende robot, ontwikkeld voor de atoomsector), of van Robert the Robot, speelgoed uit de jaren vijftig dat uitgroeide tot een cultuuricoon. Volgens de literatuur voegde Paolozzi een lijst aan het werk toe die de beelden en bronnen toelicht, maar in de tentoonstelling is daarvan geen spoor. De editie Conditional Probability Machine (1970) omvat 24 fotogravures met één tot vier beelden in zwart-wit, gekopieerd uit magazines en wetenschapsbladen: robotten en crash test dummies; laboratoria met mensen, apen en ratten; anatomische diagrammen van het brein en reproductieorganen; mechanische extensies van het menselijke lichaam. De techno-sceptische sfeer van de vroege jaren zeventig overheerst, uit een tijdperk waarin de mens steeds vaker tot machine gereduceerd werd, en onder druk kwam te staan van toenemende biopolitieke controle. Tegelijk toont Paolozzi hoe utopische krachten doorwerken: machines en de wetenschap boren een nieuwe wereld aan en prikkelen de verbeelding – niet toevallig bevatten de reeksen beelden van kinderen en van speelgoed. De uitnodiging van de tentoonstelling is een foto van Suwasa uit 1972, dat dienstdoet als speeltuin en klimtuig voor kinderen. De clip-on architectuur en de plug-in sculptuur, en bij uitbreiding de mechanisatie: voor Paolozzi is het spel en fantasie.
• The Metallization of a Dream. An exhibition of works by Eduardo Paolozzi liep van 17 januari tot 14 maart in Clearing, Van Volxemlaan 311, Brussel.