width and height should be displayed here dynamically

Een verbinding met toekomst

ik denk aan de leegte die we nodig hebben om de ingewanden van de cellen te verlaten 

Asmaa Azaizeh (vertaling Nisrine Mbarki), Mijn puntige snavel 

 

Vooropgesteld: als ik kans zou zien om met gedichten heel veel volk op de been te brengen, dan zou ik er een stuk meer schrijven. Er is geen gebrek aan machten die moeten worden tegengehouden en strijdperken die verzamelde inzet vergen. Een sturend gedicht, een dat inspireert, activeert, richting en handelingsperspectief geeft – graag. In onze eeuw wordt het erop of eronder voor een leefbare planeet en een rechtvaardig bestaan. Maar een dergelijk gedicht haalt zijn kracht niet alleen maar uit slimme operaties op woorden. Het haalt zijn kracht uit de politieke beweging, die niet alleen in het gedicht wordt opgeroepen, maar omgekeerd zelf het gedicht eerst mogelijk maakt. De beweging en het mobiliserende gedicht zijn elkaars levensvoorwaarde, ze animeren elkaar. Mogelijk komt er ooit een situatie waarin het net mijn woorden zijn die een dergelijke beweging nodig heeft, en zal ik ze dan tot mijn verrassing ook kunnen vinden, zoals waarheid te werk gaat. Maar op dit moment zie ik rondom mijn gedichten alleen veel kleinere bewegingen. In het poëticale openingsessay van Netwerk in eclips (2016) spreek ik, in atoomtermen, over een ‘kernfysica van woorden’. De bewegingen waar ik het daar over heb, bewegingen binnen en tussen de woorden, zijn zo klein, snel, schijnbaar vluchtig, dat ik het gevoel heb ze te moeten beschermen tegen te grote claims. Want soms wordt mij de poëzie te makkelijk een grote politieke kracht toegedicht. De kracht om betere werelden te ‘verbeelden’ (maar zelden met een strategie voor hoe die te bereiken), om maatschappijkritiek te leveren (maar niet te effectueren), of, metafysischer, om ons zoiets als vrijheid überhaupt te garanderen – de openheid van het Opene – de laatste Vluchtplaats binnen een wereld van zuivere governance. Dat alles is zonder twijfel politiek maar het is daarmee nog geen activisme. Zeker, we hebben schuilplaatsen nodig en verbeelding en kritiek en reflectiemomenten, maar deze vieringen van lyrische politiek nemen wel vaak de vorm aan van een eredienst der machteloosheid. We kunnen niet echt iets doen aan het onrecht in de wereld maar tenminste hebben we gedichten. Mijn oplossing – toegegeven, ook niet heel erg van de handen uit de mouwen – is hoofdzakelijk geweest om politieke kracht toe te kennen, niet aan het gedicht, maar aan, misschien, een lezer die zich, misschien, door het gedicht laat raken – en dan, misschien, iets onderneemt. Wil dit zelfs maar kans hebben, moet het gedicht niet aan effectiviteitseisen hoeven voldoen. Wát het precies is, welke beweging zal ontstaan uit de ontmoeting tussen lezer en gedicht, wordt niet binnen het gedicht besloten. Daarom moet er iets onderbepaald blijven in zelfs de meest politieke poëzie.  

Deze terughoudendheid is anders dan het gebruikelijke liberale depolitiserende bezwaar tegen ‘pamflettisme’. Nee, poëzie wordt niet minder van politieke doelmatigheid. Vaak genoeg las ik fantastische, diep aangrijpende poëzie die zich voor een zaak wil inzetten. Maar zelfs de meest directe politiek-activistische gedichten dragen als ze kracht hebben deze onbepaaldheid in zich. Anders konden we ook niet ontroerd raken door een activistisch gedicht uit andere, niet langer actuele tijden. Ye are many, they are few: dit blijft poëtische en politieke waarheid, tweehonderd jaar na de Peterloo Massacre. Shelleys felle aanklacht plus oproep tot politieke actie roept zowel het volk op in directe taal, als middels veel minder specifieke figuren. The Masque of Anarchy heeft personificaties en miraculeuze transformaties en lofzangen op Vrijheid en Recht, zonder al te veel in detail te treden over politieke organisatie of hoe de prijs van brood moet worden bepaald. Net zo: wanneer we zingen dat ‘reed’lijk willen over de aarde stroomt’, dan laten we in ons lied de vijfjarenplannen achterwege waarin het ‘reed’lijke willen’ is vervallen tot gerationaliseerde noodzaak. Zeker is er beweging in het gedicht of het lied, en is er beweging in de groepen die concreet iets willen bereiken, maar het is niet dezelfde beweging, en willen zij elkaar animeren dan moet een grote tussenruimte overbrugd worden, een ruimte van niet-identiteit die identificatie tot betekenisvolle keuze maakt. Dit overbruggen kan via zeer grote metaforen: ‘het volk’, ‘het proletariaat’, ‘de Revolutie’, ‘de Vrijheid’, ‘het Recht’, en het kan performatief: de samenkomst waarin wij deze tekst zingen. Zoals het klinkt in het Chileense politieke strijdlied El pueblo unido jamás será vencido (‘Het vereende volk wordt nooit verslagen’): Y tú vendrás marchando junto a mí, y así verás tu canto y tu bandera florecer – ook jij komt met mij meemarcheren, zult je vlag en lied dan zien floreren. En inderdaad. Zing dit samen met mij en het wordt waar, we treden binnen in de grote metafoor van het verenigde volk en al zingend worden onze stemmen die van een reus die wel naar voren moet: Y ahora el pueblo que se alza en la lucha, con voz de gigante gritando: ¡adelante! 

Maar hoe verenigd we ook worden, die metaforische ruimte blijft noodzakelijk als een interval tussen tekst en verwerkelijking, als wat de wederzijdse animatie levend houdt. Voor wat er gebeurt als we de vijfjarenplannen inderdaad beginnen op te vatten als vervulde lyriek, zie de even hilarische als treurige satires van Dmitri Prigov uit de late Sovjettijd. Een wereld zonder dat interval is een vlakke, uitzichtloze wereld waarin alleen de plisieman nog hemelse luister kent en een lange wachtrij het hoogste geluk belichaamt. En met de val van de Sovjetunie kwam, het is bekend, eenzelfde uitzichtloosheid bloot te liggen als het principe van de westerse wereld, onder namen als, triomfantelijk, The End of History (Fukuyama) of, depressief, Capitalist Realism (Fisher), de wereld voor welke ‘there is no alternative’ ofwel TINA (Thatcher). In Nederland is de grote dichter hiervan zonder twijfel Jeroen Mettes. Eens schreef hij mij dat zijn N30 nauwelijks metaforen bevat. Is dat tekenend voor deze situatie? Het interval is afwezig, er is geen lucht meer in de wereld. Mettes moest dan ook volledig inzetten op de performatieve dimensie: het ritme van tekst en het schrijven zelf, dat vooral herschrijven is geworden, de onafgesloten mogelijkheid van verdere redactie en herneming. Minieme leegtes in de tekst, beletseltekens, overblijfsels van het redigeerproces vormen nog sporen van abstracte hoop op iets anders, iets onuitgesprokens, maar het enige wat persisteert is het allermeest vluchtige, het meest precaire, het ritme waarin Mettes het Paradijs zoekt en dat geheel afhankelijk is van de willekeurige welwillendheid van een lezer. Een uiterste vorm van verzet, maar als mobilisatie infinitesimaal.

Een jaar geleden werd ik getroffen door een vroeg gedicht van Sonja Prins, dat een andere verbinding suggereert van de metafoor en de performance:

 

BIJEENKOMST

partij-

genoten.

om het begrensde woord weeft zich ’t schimmenrijk

van de historie

en wijder wordt het land waarin wij leven

eindeloos vertrouwd

de lucht, de adem van zijn grond en

warmte van zijn hart, objekten

tastbaar

in de bijeenkomst

 

Dit is een lofzang op de affectieve en speculatieve mogelijkheden van de Partij (zoals ook Jodi Dean die onder de aandacht heeft gebracht in haar boek Crowds and Party). In dit gedicht is de Partij geen machine in dienst van een metafoor die een beweging animeert maar ook zou kunnen verzwelgen, zoals gebeurd is onder het Reëel Bestaande Socialisme. De metaforische ruimte wordt hier al pratend met begrensde woorden gezocht, en zo wordt het land wijder en langzaamaan vertrouwd. Dit is geen klaarliggende toekomst, maar een collectief project van aftasten dat alleen leeft als mensen ook samenkomen. De Partij is wie bijeenkomen, spreken, en zo actief mee weven aan de historie.

Misschien was ik vatbaar voor dit gedicht omdat ik zelf net aan een nieuwe reeks was begonnen in de vorm van een aanspraak, en die al sprekend het land waarin wij leven wijder zoekt te maken. De reeks zal uit twaalf exponentieel langer wordende gedichten bestaan, en deze spiegelen een eerdere reeks van twaalf korter wordende gedichten. Die eerdere reeks maakt alleen gebruik van korte regels, kleine maar gecondenseerde ritmische bewegingen. In de nieuwe reeks zijn de regels langer en gebruik ik eindrijm, zij het vaak met grote (en wisselende) tussenruimte tussen rijmparen. In de teksten zoekt een ‘ik’ verbinding met een ‘jullie’ die in een onbepaalde, verre toekomst leeft, en stelt vragen over wat er zou kunnen zijn gebeurd om ‘jullie’ wereld überhaupt mogelijk te maken. ‘Ik’ beweert hier dus niet te weten op welke manier er gemobiliseerd moet worden, maar hoopt tot inzichten te komen, intervallen te herstellen, iets te vinden dat de plaats kan innemen van de oudere grote metaforen. Dit gaat op de tast. Om de verbinding met het onbekende te kunnen denken ben ik ook mijn idee over een ‘kernfysica van woorden’ gaan uitbreiden met een verder quantumverschijnsel: non-lokale verbindingen. Woorden ben ik gaan beschouwen als zones van verstrengeling, waar denkbewegingen uit het ene domein die in een ander domein kunnen animeren. Een gedicht bevindt zich dan in een krachtenveld opgespannen door tegenteksten. Deze treden niet per se op als referenties of als citaten. Eerder bevat het gedicht figuren die binnen tegenteksten ook een rol kunnen spelen, waardoor deze op hun beurt het gedicht iets van hun interne dynamiek lenen. Vaak ben ik mij bewust van tegenteksten die meespelen, maar nooit van alle (van een woord ken je nooit de volledige context of betekenis, en om te dichten is dan ook een basaal vertrouwen nodig in woorden). Een belangrijke tegentekst in deze specifieke reeks is het grondslagenonderzoek in de wiskunde en de leer van hogere oneindigheden, wat een onderzoek is naar de grenzen van zekerheid zelf. Daarbij ben ik vooral op zoek naar manieren om wiskundige inzichten en termen te gebruiken, zodanig, dat lezers in het geheel niets van de wetenschappelijke herkomst hoeven te merken. Wel wil ik de dynamiek van een vakgebied importeren naar andere concepten waar de gedichten óók over gaan, zoals vragen over verdeling, organisatie, logistiek. Het is dus ‘toegepaste wiskunde’, maar dan poëtisch. Dit is een metaforische strategie, zij het dat ik niet het ene onmiddellijk leesbare beeld als metafoor voor het andere gebruik, maar zones van verstrengeling aanleg en zo woorden en gedachten in beweging hoop te zetten. En is het toeval dat een van de gedichten, een poëtische ‘vertaling’ van Paul Cohens forcing-techniek, voor het eerst gepubliceerd in een wiskundig tijdschrift, op een opvallende plek de naam van een politieke partij bevat? Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed van niet:

 

F6(de forcingtaal)

Wat zal jullie noemen hebben bewerkt, jullie virtuoze keus

Uit mijn afgetelde wereld, die jullie schuin en mogelijk doortrekken,

Barbaarse bende afvalschifters, schijnbaar zonder norm of naam,

Performance van het ongekende om een kronkelige leus

Die onaantoonbaar in alle namen, aller mensen dichte levens ligt te wekken

En om een nacht van onnoembare getallen vrij te zetten, bijeen

Te brengen wat zich door geen staat, in niet één stad verzamelen liet, en wat

Zal jullie naam zijn voor het schandaal dat ‘alle mensen’ niet mocht bestaan?

 

 

 Deze tekst maakt deel uit van de bundel Lyrisch activisme. Nederlandstalige poëzie en politieke strijd sinds 1848, onder redactie van Johan Sonnenschein en Kornee van der Haven, te verschijnen bij EPO eind 2021.