Erwin Blumenfeld. Zijn Hollandse jaren 1918-1936
De tentoonstelling in het Haags Fotomuseum biedt een uitvoerig overzicht van het Nederlandse werk van de Duitse fotograaf Erwin Blumenfeld (1897-1969) die in de jaren ’40 en ’50 in de Verenigde Staten en Frankrijk furore maakte met omslagen en fotoreportages voor tijdschriften als Harper’s Bazaar, Vogue, Life enCosmopolitan. Te zien zijn enkele honderden foto’s, deels vergrotingen, deels contactopnamen, die – anders dan de titel van de tentoonstelling suggereert – vrijwel zonder uitzondering uit de eerste helft van de jaren ’30 stammen. De reden is simpel: voor 1930 bestond Blumenfelds oeuvre voornamelijk uit familiekiekjes.
Pas rond 1930 neemt Blumenfeld het fotograferen serieus ter hand. Achterin zijn winkel van tassen en andere lederen accessoires aan de Amsterdamse Kalverstraat, richt hij een atelier in. Eerder al koesterde Blumenfeld duidelijke artistieke ambities, zoals zijn rol als mededirecteur van de (virtuele) Amsterdamse ‘Dada-Centrale in Holland’ begin jaren ’20 aangeeft. Hij had op artistiek vlak ook een en ander uitgeprobeerd – schrijven, schilderen, collages maken; dat laatste zeker niet onverdienstelijk, zijn dadacollages misstaan niet naast die van Grosz, Heartfield, Höch of Schwitters. Een kunstenaar was Blumenfeld evenwel tot begin jaren ’30 niet. Hij beschikte niet over enige opleiding op dat vlak en het was tot de jaren ’30 geenszins zijn hoofdbezigheid. Veeleer was Blumenfeld wat in dadakring zonder enig dédain – integendeel zelfs – als ‘kunstdilettant’ werd aangeduid: iemand die wel graag kunst wilde maken en inderdaad ook kunst maakte, maar uiteindelijk niet als beroep en slechts aan de zijlijn van het kunstbedrijf. Door zijn aandeel in de ‘Dada-Centrale’ geldt hij tegenwoordig als ‘dadapresident’, maar feitelijk was dat slechts een papieren aangelegenheid, die in Nederland lang na de feiten (namelijk in K. Schippers’ Holland Dada uit 1974) tot een historisch feit werd gepromoveerd.
In de jaren 1910-1920 is Blumenfelds werkterrein de handel in damesmode. In tien jaar werkt hij zich van jongste bediende in een Berlijnse modezaak op tot eigenaar van de winkel aan de toentertijd nog voorname Kalverstraat. Dat deze zaak, de Fox Leather Company, een groot deel van zijn tijd in beslag nam, spreekt voor zich. Veel duidt erop dat Blumenfeld niet echt gelukkig was met zijn bestaan als tassenhandelaar. Een van zijn zonen bericht in de catalogus dat Blumenfeld een grote afkeer had van ‘burgerprut’, zoals hij het zelf pleegde te noemen.
Was het de onvrede met het kleinburgerlijke middenklassebestaan die hem tot de fotografie bracht? De economische crisis? Of de zuivere fascinatie voor het medium? Vast staat dat de klandizie sterk terugliep, en de stilte in de winkel bood Blumenfeld de gelegenheid om zich vanaf 1930 op de fotografie te storten. De modelfotografie staat centraal, maar hij trekt er ook op uit met zijn toestel om min of meer abstracte foto’s te maken: gebladerte, het dak van het Amsterdamse Centraal Station, het door de golven gevormde zand aan het strand bij Zandvoort.
Zeker bij de contactopnames valt de sterk wisselende kwaliteit van zijn foto’s op. Soms zijn ze beschadigd of vuil, soms ook onjuist belicht – en dat eerder door onkunde dan als gecalculeerd experiment. Tevens valt een verbluffende gelijkenis op met foto’s die Man Ray net iets eerder maakte. Een montage van het hoofd van Hitler en een schedel vertoont dan weer duidelijke overeenkomsten met een montage van John Heartfield. Dat is geen toeval: Blumenfeld probeert van alles en nog wat uit om de laatste technieken en trucs onder de knie te krijgen.
Man Ray is echter niet alleen qua techniek en compositie belangrijk voor Blumenfeld. Hij behoort tot de eersten die fotografie als kunstvorm beoefenen. En precies dat gaat ook Blumenfeld doen, daartoe in de gelegenheid gesteld door de kunsthandelaar Carel van Lier. Al in 1932 verzorgt Blumenfeld met de oogst van de voorgaande jaren een tentoonstelling in Kunstzaal Van Lier, die niet alleen zijn eerste tentoonstelling is maar ook de eerste fototentoonstelling in een Nederlandse kunstgalerie. Met name uit de hoek van de Nederlandse professionele fotografie wordt de expositie neergesabeld, niet alleen op grond van Blumenfelds technische dilettantisme, maar – opmerkelijk genoeg – vooral ook omdat men er bezwaar tegen heeft dat fotografie als kunst wordt gepresenteerd; het zou slechts een ambacht zijn, waarin Blumenfeld zich eerst maar eens moest bekwamen. Dat doet hij ook. Als een bezetene werkt hij aan de technische verbetering van zijn fotowerk – en met succes.
In 1933 exposeert Blumenfeld opnieuw bij Van Lier. De kritiek valt ditmaal veel gunstiger uit. Dat had vermoedelijk niet alleen te maken met zijn technische vooruitgang, maar ook met het feit dat de tentoonstelling, Cinquante têtes des femmes, een duidelijk concept bezat. De in het Fotomuseum gereconstrueerde tentoonstelling toonde, op een wand samengebracht, 50 close-upportretten op groot formaat van anonieme vrouwelijke modellen, die deels hyperrealistisch, deels sterk vervormd en vervreemd waren, onder meer door de nabijheid van de lens en de wijze van belichting. Of het hierbij om de vergankelijke schoonheid van de vrouw ging, zoals het toentertijd licht clichématig in een kritiek in De Telegraaf heette, lijkt twijfelachtig. Veel hoofden voldeden zeker niet aan de toen gangbare schoonheidsidealen, maar wat nog duidelijker is: het ging Blumenfeld zeker ook om het experiment met de mogelijkheden van de fotograaf om een gezicht naar zijn hand te zetten, zoals bijvoorbeeld bij het portret van Oty Reijne-Lebeau, dat op de uitnodiging te vinden was: door allerlei lichteffecten kijkt ze als tamelijk morbide geestesgestalte met donker omrande ogen en een wasachtige bleke huid de toeschouwer recht aan. Op andere foto’s van haar door Blumenfeld is van deze junkielook, zoals het een halve eeuw later zou heten, geen spoor terug te vinden.
Met deze tweede tentoonstelling wist Blumenfeld zijn naam als fotograaf te vestigen – met name in Amsterdamse kunstkring. Wanneer twee jaar later zijn tassenhandel over de kop gaat, waagt hij het erop om als professioneel fotograaf verder te gaan. Even doet hij dat nog in Amsterdam, waar hij na het verlies van zijn zaak een atelier aan de Keizersgracht huurt, maar enkele maanden later houdt hij het ‘Hollandse moeras’ voor gezien. Begin 1936 vertrekt hij eerst naar Parijs en vervolgens naar New York, waar hij opnieuw in de modebranche belandt, maar nu als fotograaf, en hij hoorde er tot de best betaalde van zijn tijd.
• Erwin Blumenfeld. Zijn Hollandse jaren 1918-1936 tot en met 26 november in het Fotomuseum in Den Haag, Stadhouderslaan 43, 2517 HV Den Haag (070/338.11.44; www.fotomuseumdenhaag.nl).