width and height should be displayed here dynamically

Everything Passes Except the Past

Na de val van Napoleon keerde het triptiek Kruisoprichting (1611) van Rubens, dat jarenlang in de Grande Galerie van het Louvre hing, terug naar de Antwerpse kathedraal. Is het niet meer dan logisch dat kunstvoorwerpen die op bedenkelijke en onrechtmatige manier in de voormalige kolonies verkregen werden, eveneens zouden terugkeren naar de streek van herkomst? In 2018 verscheen een kritisch rapport over de voorwaarden voor de teruggave van Afrikaans erfgoed, in opdracht van de Franse president Emmanuel Macron. Met hun ondubbelzinnige conclusie dat ‘roofkunst’ zonder uitzondering moet worden teruggeven, zwengelden de Senegalese schrijver Felwine Sarr en de Franse kunsthistoricus Bénédicte Savoy het debat aan in heel Europa.

De publicatie van het onderzoek was de aanleiding voor een netwerk van Europese Goethe-Instituten om, samen met onder meer het AfricaMuseum in Tervuren, een tweejarig artistiek-discursief project op te zetten over de behandeling van koloniaal erfgoed in Zuidwest-Europa. Het project kreeg als titel Everything Passes Except the Past. Decolonizing Ethnographic Museums, Film Archives, and Public Space en bestond uit interne werkgroepen, een tentoonstelling en een festival. Dat alles mondde uit in een gelijknamige publicatie, die in 2021 bij Sternberg Press verscheen: een tijdsdocument van een transitieperiode, maar ook een handleiding voor de nabije toekomst.

Het boek, dat is opgebouwd uit interviews, essays en kunstenaarsbijdragen, behandelt de drie in de ondertitel aangegeven thema’s: de dekolonisering van etnografische musea, filmarchieven en de publieke ruimte. Het eerste deel is het meest uitgebreid en vestigt de aandacht op de postkoloniale museumpraktijk. Bénédicte Savoy, kunsthistoricus Didier Houénoudé, journalist Pascale Claude en AfricaMuseum-directeur Guido Gryseels voeren een debat over de restitutie van koloniale kunstobjecten. Allerhande (drog)redenen om kunst in Europese musea te houden – gaande van de vrees dat de westerse musea leeg zullen raken tot de veronderstelde onbekwaamheid van Afrikaanse conservatoren en gemeenschappen – worden kritisch tegen het licht gehouden. Wat nodig blijkt, is een ‘nieuwe relationele ethiek’ tussen Afrika en Europa met als doel het westerse monopolie op de circulatie van kunstwerken te doorbreken en meer gezamenlijk onderzoek te faciliteren. Bijvoorbeeld door visumprocedures te vereenvoudigen, inventarissen open te stellen of foto- en filmarchieven te digitaliseren.

Toch is toegankelijk maken of repatriëren alleen niet genoeg. Ook de westerse omgang met koloniale collecties is toe aan een grondige update. In het conservatisme-nummer van De Witte Raaf (nr. 195) stelde Fiep van Bodegom de vraag of er geen wezenlijke tegenstelling bestaat tussen bewaren en veranderen. Het is een spanning die centraal staat in het pleidooi van kunsthistoricus Clémentine Deliss voor een ‘metabolische museumpraktijk’. Volgens Deliss is de verzamelzucht van ‘kleptomaan’ Europa onlosmakelijk verbonden met een ‘ideologie van conservatie’, waarbij objecten bewaard worden in functie van een vaak niet nader bepaalde, steeds verder uitgestelde toekomst. Talloze objecten vergaren stof in museumdepots, waar ze door niemand worden bekeken, laat staan aangeraakt. Een antikoloniale museumpraktijk, zo stelt Deliss, vindt plaats in het nu, en veronderstelt de mogelijkheid tot zintuiglijk contact, waarbij de menselijke aanwezigheid in het object, met name in de vervaardiging en het gebruik ervan, niet langer impliciet maar expliciet aanwezig is.

Die positie vindt weerklank bij onder meer de Brits-Keniaanse kunstenaar Grace Ndiritu. Via het langlopende performanceproject Healing the Museum ontwaart ze een vervreemdende discrepantie tussen de modus operandi van de meeste musea en de courante ervaring van de bezoeker. Hoewel Ndiritu het museum op sterven na dood verklaart, ziet ze een kans op ‘genezing’ via een nieuwe koersbepaling, waarbij andere vormen van toenadering en deskundigheid worden geïntegreerd, zoals meditatiepraktijken of het sjamanisme, waarbij het kunstwerk als ‘bezield’ object wordt gezien. Een code of practice ten slotte – gedrukt op groen papier aan het eind van elk boekdeel – bundelt de actieplannen die geformuleerd werden tijdens de werkgroepen, en onderschrijft in het eerste deel nog eens de nood aan een nieuw museummodel. Het museum dient tempel noch kerkhof te zijn, maar een ‘medium’ dat een veelheid aan stemmen laat horen.

Ndiritu is niet de enige die in Everything Passes Except the Past de stem van de kunstenaar vertegenwoordigt: het boek bevat bijdragen van kunstenaars Bianca Baldi en Daniel Blaufuks, en een indrukwekkend essay van de Franse cultuurtheoreticus Lotte Arndt over het werk van Assaf Gruber. Volgens Jana J. Haeckel, curator en samensteller van het boek, mag een reflectie op de omgang met kunstcollecties geen privilege van kunsthistorici en etnologen zijn. Ook kunstenaars hebben een belangrijke rol te spelen in het complexe proces van dekolonisering, waarbij ze bijvoorbeeld koloniale voorstellingswijzen kritisch onderzoeken. Toch zijn het niet zozeer de speculatieve, soms weinig accurate kunstenaarsbijdragen, maar vooral de vele praktijkvoorbeelden die het boek zo sterk maken. In het middendeel, over koloniale filmarchieven, introduceert de Ghanees-Britse curator en onderzoeker Yaa Addae Nantwi het Kioskmuseum, een mobiel museum in Ghana dat inspeelt op de lokale cultuur en architectuur, als alternatief voor het nationaal museum in Accra, dat opereert naar westers model. In een gesprek tussen Didi Cheeka, Filipa César en Tamer El Said wordt semantisch afgewogen gereflecteerd op het belang van filmarchieven voor de bewaring van het geheugen, maar ook op archiefvorming en conservatie zelf. ‘Digitaliseren’ geniet hier de voorkeur boven het minder neutrale ‘restaureren’, omdat het behandelde materiaal nu eenmaal niet kan worden hersteld naar één specifiek punt in de tijd. Niet enkel het museum moet geactiveerd worden, ook het archief dient tot leven gewekt te door hen die ooit ongevraagd tot onderwerp van het filmisch materiaal gemaakt werden.

Het verleden reanimeren is evenzeer de insteek van Mnyaka Sururu Mboro, Christian Kopp en Yann Legall bij hun dekoloniale rondleidingen door de ‘Afrikaanse’ wijken in West-Berlijn en de keizerlijke parken en paleizen van Potsdam. In het laatste deel van het boek presenteren zij hun gidsbeurten als ‘getuigenissen’ uit het verleden, en stellen ze dat de erkenning van het kolonialisme via een nationale herdenking nodig is vooraleer er van verzoening sprake kan zijn. Het motief van een verleden dat doorwerkt in het heden verbaast niet, gezien de titel van het project. Maar het boek plaatst – vooral in dit afsluitende hoofdstuk – de dekolonisering in een breder (soms evenwel perifeer) verband, dankzij observaties van onder meer de Mexicaanse kunstenaar Linda Porn en de Zuid-Afrikaanse antropoloog Duane Jethro. De eerste behandelt de neokoloniale migratie-politiek en lichaamspolitiek in de publieke ruimte van het mondiale Noorden, de internationale mensenhandel en seksuele uitbuiting die daarmee samenhangt; de tweede schetst de manier waarop de ‘gekoloniseerde’ Catalaanse separatisten de publieke ruimte instrumentaliseren in hun verzet tegen de Spaanse centrale overheid, en stipt ook de historische betrokkenheid van Catalonië aan bij de Spaanse kolonisatie en slavenhandel in Latijns-Amerika. Dat maakt Everything Passes Except the Past niet alleen een geslaagde handleiding voor het kritisch denken over de toekomst van museum en archief, maar ook een oproep om dekolonisering als een proces te begrijpen dat voltrokken dient te worden in alle geledingen van de maatschappij.

 

Jana J. Haeckel (red.), Everything Passes Except the Past. Decolonizing Ethnographic Museums, Film Archives, and Public Space, Berlijn, Sternberg Press, 2021, ISBN 9783956796012.