width and height should be displayed here dynamically

From what will we reassemble ourselves?

Framer Framed organiseert een groepstentoonstelling over de genocide in 1995 in Srebrenica. Deze zomer was het vijfentwintig jaar geleden dat de Nederlandse VN-soldaten, die een wapenstilstand in het meest problematische conflictgebied in voormalig Joegoslavië moesten bestendigen, onder de voet werden gelopen door Bosnisch-Servische troepen. Zij vermoordden meer dan 8.000 moslimjongens en -mannen die bij infanteriebataljon Dutchbat veiligheid hadden gezocht. Het werd de grootste genocide in Europa na de Tweede Wereldoorlog.

Opmerkelijk is dat in deze expositie afbeeldingen van geweld ontbreken. Volgens curator Natasha Marie Llorens schieten beelden steevast tekort in de weergave van groot menselijk leed. Er is altijd meer dat je niet, dan wel ziet. Deze boodschap werd aangegrepen door architect Arna Mačkić om de tentoonstellingszaal op te delen in enkele kleinere ruimtes, die de onoverzichtelijkheid van het onderwerp weerspiegelen.

Het ontbreken van beeldmateriaal vormt een leidraad in From what will we reassemble ourselves?, maar kenmerkt ook de traumatische geschiedenis van Srebrenica. De afwezigheid van onomstotelijk visueel bewijs van de oorlogsmisdaden leidde er in 1992 toe dat Britse verslaggevers dan maar zelf een beeld ensceneerden. Het portret van een sterk vermagerde man achter prikkeldraad in kamp Trnopolje ging de wereld rond om de mensonterende leefomstandigheden van de gevangen te tonen. De foto zou het ingrijpen door de Verenigde Naties hebben aangezwengeld. In de expositie verwijst de film Transferred Memories – Embodied Documents (2014) van Ana Hoffner ex-Prvulovic* naar dit veelbesproken beeld. In plaats van de foto, zien we echter twee acteurs die er een beschrijving van geven. Ook wordt – onder andere – uit de getranscribeerde getuigenis van een vrouwelijke gevangene voorgelezen die de gruwelijke realiteit in het kamp aan het licht brengt. Het werk toont alleen de performers, hun gezicht van dichtbij gefilmd; wat de acteurs voelen bij de gewelddadige scènes die ze omschrijven, staat centraal. Een gedachtesprong naar de eigen reactie is snel gemaakt voor de toeschouwer, die eveneens een soort getuige wordt, niet zozeer van het geweld, maar van de waarneming ervan.

Een tweede beruchte kwestie is ‘het mislukte fotorolletje’. Al voor de val van Srebrenica legde een Dutchbatter bewijs vast van oorlogsmisdaden door de Bosnische Serviërs. Maar in Nederland gaan de beelden op het rolletje door een fout bij het ontwikkelen verloren – volgens velen opzettelijk. Anna Dasović, initiatiefnemer van de expositie, deed jarenlang onderzoek naar de weergave van de massamoorden tijdens de oorlog. In 2015 exposeerde ze drie weinig bekende foto’s afkomstig van een tweede rolletje dat ze in haar onderzoek opdook.

In Framer Framed toont Dasović een film die ze monteerde op basis van zo’n honderd videobanden die na jaren volharden aan haar werden vrijgegeven door het ministerie van Defensie. De video’s werden gemaakt om Dutchbatters voor te bereiden op hun missie. Reeds teruggekeerde collega’s werd gevraagd om situaties na te spelen die de soldaten zouden kunnen aantreffen. Zo voeren ze bijvoorbeeld een clandestien handeltje op in sigaretten en drank. Dit sterk absurdistische materiaal toont aan dat de werkelijkheid de fictie vaak overtreft. In de rollenspelen komt het dubieuze, stereotiepe beeld aan het licht dat veel Dutchbatters er van de lokale bevolking op nahouden – naar verluidt vertoonden ze tijdens hun missie ook herhaaldelijk wangedrag.

In Journal No. 1 – An Artist’s Impression (2007) van Hito Steyerl speelt eveneens een ontbrekend beeld de hoofdrol. De documentaireachtige film toont een zoektocht naar het eerste Bosnische bioscoopjournaal uit 1947. Het filmdepot waar een kopie zou zijn gearchiveerd, bevond zich in de oorlog nabij een vuurlinie en blijkt verwoest. Het journaal markeerde het optimisme van de jonge socialistische republiek Joegoslavië, met beelden van de overheidsprogramma’s die werden opgezet om ongeletterdheid tegen te gaan en achtergestelde bevolkingsgroepen te emanciperen. Een tweede verhaallijn toont twee getekende reconstructies van een item uit het journaal waarin een groep moslimvrouwen onder het portret van president Tito in cyrillisch schrift leert lezen. De scène roept nostalgie op naar een Joegoslavië waar uiteenlopende religieuze en etnische groepen in vrede naast elkaar leefden. Uiteraard lopen de herinneringen uiteen. En ook de tekenaar geeft een eigen interpretatie van wat hij hoort.

Het slotbeeld van Steyerls film toont een filmblik achtergelaten op de vloer van het verwoeste archiefdepot. Meerdere verliezen worden zo verbeeld. De betrouwbaarheid van documentaires, archieven en herinneringen – de mogelijkheid om historie te reconstrueren – is een illusie. Het onderscheid tussen fictie en realiteit is niet zo absoluut als vaak gedacht. Maar ook bleek het verenigd Joegoslavië een onrealiseerbare droom. Steyerl wijst op een betekenisvol detail dat begin en het einde van die droom met het medium film verbindt: Tito zou de republiek in 1943 uitgeroepen hebben in een bioscoop, die in 1992 werd vernietigd in gevechten tussen Kroaten en Bosniërs.

In de media is de schuldvraag inmiddels verschoven van Dutchbat naar de politiek die hen op een kansloze missie stuurde. Toch komen de militairen er in deze expositie niet goed van af. Facing Srebrenica, een recent opgezet onderzoeksproject, stelt die indruk nochtans wat bij. Binnen dit project wordt beeldmateriaal opgespoord dat samengebracht in een online database een visuele erfenis van de genocide vormt. Het bevat veel privéfoto’s van Dutchbatters, vaak van lokaal gemaakte vrienden. Van die personen worden de nabestaanden opgespoord, die soms geen foto’s bezitten van hun verloren dierbaren.

De titel van de tentoonstelling, From what will we reassemble ourselves?, is ontleend aan een gedicht van Jozefina Dautbegović, waarin ze een vergelijking maakt tussen de reconstructie van lichamen uit de opzettelijk verspreide lichaamsdelen in massagraven, en de brokken verleden waaruit na de oorlog levens heropgebouwd moesten worden. Daarvoor waren allereerst feiten nodig, en een duidelijk beeld van de dramatische gebeurtenissen. Maar de zoektocht naar bewijs om te kunnen beschuldigen is, net als de identificatie van de slachtoffers, tergend moeizaam verlopen – en deels nog gaande. Deze expositie toont de sporen van de genocide als losse en gemanipuleerde brokstukken. Het is schier onmogelijk om volledig vat te krijgen op de gebeurtenissen, maar toch kun je je tot zo’n puinhoop liefdevol en kritisch verhouden.

 

• From what will we reassemble ourselves?, tot 3 januari 2021 in Framer Framed, Oranje-Vrijstaatkade 71, Amsterdam.