width and height should be displayed here dynamically

Full stop

In zijn essay over interpunctie (Satzzeichen, 1956) adviseert Theodor W. Adorno een “ascetisch gebruik van leestekens” onder het motto “besser zuwenig als zuviel”. Een van de meest extreme toepassingen van dit devies – nog vóór Adorno het had geformuleerd – is het laatste hoofdstuk van James Joyce’ Ulysses, de zogenaamde Penelope-episode. Aan dat hoofdstuk gaan er zeventien vooraf, waarin vooral de jonge Stephen Dedalus en de wat oudere Leopold Bloom de hoofdrol spelen. De analogie met Homerus’ Odyssee suggereert een parallel met respectievelijk Telemachus en diens vader Odysseus. Beiden zwerven op gescheiden wegen een hele dag door Dublin tot de Vatersuche in het voorlaatste hoofdstuk een eindpunt lijkt te bereiken wanneer Bloom de jonge Stephen mee naar huis neemt. Hij biedt hem ook een plaats aan om te overnachten, maar Stephen slaat het aanbod af, waarna Bloom in bed kruipt bij zijn vrouw Molly. Zij is het die van Joyce het laatste woord krijgt. Bijna vijftig bladzijden lang volgt de ene gedachte al even associatief op de andere, zonder interpunctie, tot Molly zich het moment herinnert waarop ze besefte dat ze van Leopold hield: “his heart was going like mad and yes I said yes I will Yes.” Omdat het laatste punt het enige is in het hele hoofdstuk, is al vaker gesuggereerd dat het zou kunnen staan voor een orgasme. Als beloning voor het ascetische gebruik van leestekens heeft dit wel effect.

Voor de rest wordt de tekst van het laatste hoofdstuk ook niet door andere leestekens onderbroken, zelfs niet door weglatingstekens. Het gevolg is dat heel courante Engelse samentrekkingen zoals we’d, we’ll, I’d, I’llmoeilijk leesbaar zijn. Zonder apostrof kunnen ze aanleiding geven tot verwarring omdat ze bestaande Engelse woorden worden: wed, well, Id, Ill. Het weglaten van de apostroffen is echter een beslissing die Joyce pas heeft genomen in het typoscript, dat hij bijna meteen nadat het klaar was naar de drukker zond. Maar in het manuscript staan er nog weglatingstekens. Daarom heeft Danis Rose ze hersteld in zijn controversiële Reader’s Edition uit 1997. Hierin is het laatste hoofdstuk twee keer afgedrukt, één keer met apostroffen en één keer zonder (als een appendix). Rose suggereert dat Joyce met zijn late beslissing om de weglatingstekens weg te laten, zijn doel voorbijschiet. De reden voor het opnieuw invoegen van de apostroffen is dat “de lezer” – voor wie deze Reader’s Edition is vervaardigd – zonder de hulp van de weglatingstekens gedwongen is mentaal te reconstrueren wat is weggelaten, zodat er eigenlijk niets gewonnen is met hun verwijdering. De ongehinderde stroom van Molly’s gedachten wordt er immers opnieuw door belemmerd.

Toen de editie verscheen, bleven de verontwaardigde reacties niet uit. Wat Rose met Ulysses had gedaan, was volgens Jacques Aubert het equivalent van een snor tekenen op de Mona Lisa. De James Joyce Estate daagde de editeur voor de rechter en na een lang proces kreeg uiteindelijk geen van beide partijen volledig gelijk. Voor de Penelope-episode betekende dit dat de apostroffen opnieuw weggehaald moesten worden. Dat heeft Rose gedaan in de zogenaamde “New Reader’s Edition”. [1] Alleen heeft hij de kleine witruimte die daardoor ontstond niet gedicht. Het resultaat is dus niet wed, well, Id, Ill maar we d, we ll, I d, I ll.

Dit is slechts een van de vele tekstuele wederwaardigheden van Ulysses. Vooraleer de tekst van dit boek “Penelope” bereikt, komt hij nog een typografische cycloop tegen. De episode wordt voorafgegaan door een overvolle full stop, die het eindpunt vormt van het voorlaatste hoofdstuk, de Ithaca-episode. Op zich lijkt het weinig bijzonder dat een hoofdstuk eindigt met een punt, maar omdat het punt er niet staat ter afsluiting van een zin, heeft het aanleiding gegeven tot heel wat tekstuele en interpretatieve avonturen. Het hoofdstuk is opgebouwd als een catechismus, met vragen en antwoorden. De laatste vragen gaan over Leopold Bloom en zijn vrouw, in welke houding ze in bed liggen, wanneer dit precies plaatsvindt en waar. Op de laatste vraag (“Where?”) volgt alleen een punt.

Er is weliswaar een moment geweest waarop het nog een dubbelepunt was. Op de laatste bladzijde van het typoscript zijn hiervan nog de sporen te zien; op de rectozijde staat niet alleen het laatste punt, maar ook de doorgedrukte dubbelepunt die op de achterzijde getypt was:

Joyce voorzag dat het punt bij de drukker voor verwarring kon zorgen en verduidelijkte op het zogenaamde Rosenbach manuscript: “La réponse à la dernière demande est un point.” Op de opeenvolgende stroken- en drukproeven preciseerde hij dat het punt heel duidelijk moest zijn: “(Comme réponse un point bien visible)” en vervolgens met meer aandrang, rechtstreeks tot de zetter gericht: “le point doit être plus visible”. [2]

Austin Briggs heeft een lang artikel gewijd aan de wederwaardigheden van dit punt. Om te beginnen wordt er in de Joycekritiek op talloze manieren naar verwezen: “a dot, a period, a punctus, a point, a single point, a full point, a stop, and a full stop”. [3] Dit leesteken heeft niet altijd deel uitgemaakt van de geschreven taal. Briggs wijst erop dat heel wat kopiisten tussen de derde en de zevende eeuw het zogenaamde scripta continuaschreven, zonder interpunctie en zelfs zonder spaties tussen de woorden; en dat bijvoorbeeld Augustinus, net als Aristoteles, de letters als “tekens van geluiden” beschouwde, “signs of sounds”. In Pause and Effect: An Introduction to the History of Punctuation in the West schrijft M. B. Parkes [4] dat niet iedereen het eens was met de opvatting van Augustinus. Isidoor van Sevilla, bijvoorbeeld, wees kopiisten op het belang van grafische tekens. Volgens Parkes waren het vooral de Ierse kopiisten die als eersten nieuwe conventies omtrent het gebruik van grafische tekens vastlegden. Omdat ze geen Romaanse taal spraken, was Latijn voor hen in de eerste plaats een visuele communicatievorm.

 

Book of Kells

De Ierse kopiisten stonden bekend om hun bevallige handschriften, en uiteraard wordt daarvoor de nationale patroonheilige, St. Patrick, verantwoordelijk geacht. Rond 430 kerstende hij het Ierse volk, koningen en druïden incluis. Volgens de legende zou hij telkens hoogstpersoonlijk het alfabet hebben geschreven voor elke jongeman die aan een clericale carrière begon. Een van de beroemdste voorbeelden van Ierse kalligrafie is hetBook of Kells, genoemd naar de abdij van Kells (zo’n dertig kilometer ten westen van Drogheda). Het boek bevat een (onvolledige) Latijnse tekst van de evangelies en is prachtig geïllumineerd.

Voor Joyce was het Book of Kells zowat het prototype van ‘het boek’. In een gesprek met Arthur Power zei hij dat hij het overal met zich meenam en dat hij uren heeft gespendeerd aan het bestuderen van het vakmanschap waarmee dit boek is vervaardigd: “some of the big initial letters which swing right across a page have the essential quality of a chapter of Ulysses. Indeed, you can compare much of my work to the intricate illuminations.” [5] Dat Joyce dit boek overal met zich mee kon nemen, was te danken aan de uitgave van Sir Edward Sullivans beschrijving (The Book of Kells), die 24 facsimile’s bevat. [6] In december 1922, het jaar waarin Ulysses was verschenen, schonk Joyce het boek als kerstcadeau aan zijn mecenas Harriet Shaw Weaver, die uiteraard al nieuwsgierig was naar het volgende project van Joyce. Op dat moment had Joyce nog geen duidelijk idee van wat uiteindelijk 17 jaar later Finnegans Wake zou worden, maar het Book of Kells zou er in elk geval een belangrijke rol in spelen.

Finnegans Wake gaat in grote mate over geruchten. Er wordt beweerd dat er in het park een incident heeft plaatsgevonden en het hoofdpersonage HCE (Humphrey Chimpden Earwicker, ook wel Haveth Childers Everywhere genoemd, of Here Comes Everybody) zou er iets mee te maken hebben. Om de geruchten tegen te gaan, schrijft zijn vrouw ALP (Anna Livia Plurabelle) aan hogere instanties een brief, waarmee ze het allemaal alleen maar erger maakt. Al meteen in de eerste kladversie wordt de authenticiteit van het document in twijfel getrokken: “Alone she cannot have indited it for the hand was fair. We can suppose it that of Shemus the penman.” [7] Shemus is de gelatiniseerde vorm van Shem, en Shem is een van de twee zoons van HCE en ALP. Zijn tweelingbroer Shaun is het type van de burgerman; Shem is de kunstenaar, het personage waar Joyce zich het meest mee identificeert. De brief die hij schrijft, is te lezen als een metafictionele verwijzing naar het boek Finnegans Wake.

In het vijfde hoofdstuk wordt die brief beschreven en geanalyseerd op de manier van Sir Edward Sullivan. Net als bij het Book of Kells krijgt de lezer niet het volledige document te zien, maar slechts fragmentjes. De “penman” is de benaming waarmee in Sullivans beschrijving wordt verwezen naar de kopiist: “There is not a single letter in the entire alphabet which does not give evidence, both in its general form and its minuter parts, of the sound judgment and taste of the penman.” [8] Sullivan wordt lyrisch wanneer hij het materiële aspect van de tekst en de schoonheid van de kalligrafie beschrijft: “Its weird and commanding beauty; its subdued and goldless colouring; the baffling intricacy of its fearless designs; the clean, unswerving sweep or rounded spiral; …” En Joyce parodieert:

those so prudently bolted or blocked rounds; the touching reminiscence of an incompletet trail or dropped final; a round thousand whirligig glorioles, prefaced by (alas!) now illegible airy plumeflights, all tiberiously ambiembellishing the initials majuscule of Earwicker […] the smaller ∆, fontly called following a certain change of state of grace of nature alp or delta (FW 119) [9]

Joyce beschrijft hier niet alleen een fictionele brief, maar tegelijk ook de voorpublicaties van zijn eigen boek: het stuk over ALP was in 1928 afzonderlijk verschenen en het stuk over HCE (Earwicker) was gepubliceerd onder de titel Haveth Childers Everywhere in een dure editie van Babou & Kahane in 1930.

In de jaren 1920 en ’30 herleefde in Parijs een traditie van de Fine Arts Presses en de voorpublicatie in deze verzorgde uitgaven maakten voor Joyce inherent deel uit van zijn work in progress. In Finnegans Wakebeschrijft hij “fontly” de respectieve lettertypes van deze uitgaven – redelijk groot voor HCE en kleiner en gracieuzer voor ALP. Ook beschrijft hij afzonderlijke letters tot in het kleinste detail: de f (“that fretful fidget eff”), de m (“the toomuchness, the fartoomanyness of all those fourlegged ems”), de x en y (“the cut and dry aks and wise form of the semifinal”) en ten slotte de z: “thank Maurice, lastly when all is zed and done, the penelopean patience of its last paraphe, a colophon of no fewer than seven hundred and thirtytwo strokes” (FW123). Joyce identificeert hier het alfabet met zijn vorige boek, Ulysses, waarvan de eerste editie 732 pagina’s telde. Maurice is de Franse drukker Maurice Darantière, die met een engelengeduld de eerste editie vanUlysses heeft gezet.

Dan begint Joyce zelfs zijn eigen manuscripten te beschrijven, met name de tweede kladversie van ALP’s brief.Die eindigt met vier kusjes (xxxx of “four crosskisses”). In de Sullivan-parodie omschrijft Joyce die als “the cruciform postscript from which three basia [Lat. zoenen] or shorter and smaller oscula [Lat. kusjes] have been overcarefully scraped away, plainly inspiring the tenebrous Tunc page of the Book of Kells” (FW 122).Tunc is het eerste woord van de tekst op een van de mooist geïllumineerde bladzijden in het Book of Kells, met de tekst van Mattheus over de kruisiging van Christus en de twee dieven: “Tunc crucifixerant XPI cum eo duos latrones.”

Sullivan schrijft hierover: “The whole is a most admirably balanced piece of artistic work, both in its decoration and drawing.” [10]

Maar Sullivan en Joyce houden het beste voor het laatst: de interpunctie. Als je het blad tegen het licht houdt, aldus Joyce’ parodie, zie je dat er gaatjes in zitten. Van deze punten kunnen vier types onderscheiden worden: “stop, please stop, do please stop, and O do please stop respectively” (FW 124). Die zouden aangebracht zijn met een vork van een ernstige professor aan zijn ontbijttafel (“à grave Brofèsor; àth é’s Brèak – fast – table […] to = introdùce a notion of time [ùpon à plane (?) sù’’fàç’e’] by pùnct! ingh oles (sic) in iSpace?!” (FW 124) De omschrijving is bizar maar wel accuraat. Sullivan probeert inderdaad aan de hand van een ruimtelijk gegeven het manuscript te dateren. Hij merkt namelijk op dat bijna alle punten in het Book of Kells vierkant zijn. Die vorm komt pas rond de tiende eeuw frequent voor. Daarom vermoedt hij dat het manuscript van latere datum moet zijn dan tot dan toe werd aangenomen. Dat is volgens Sullivan de “deeper meaning” van de punten – zo diep zelfs dat hij bij elk punt door het papier zit, aldus Joyce.

Intussen was de eerste editie van Ulysses al meer dan een jaar uit. Daarin was het punt op het eind van het voorlaatste hoofdstuk opvallend vierkant uitgevallen.

Er volgden nog allerlei varianten in de latere uitgaven. In de synoptische editie (red. H. W. Gabler, 1984) was het punt weer rond.

In de zogenaamde “corrected text” die Penguin op basis hiervan uitbracht, is het punt niet meer dan een zwarte vlek, waarvan de grootte en de contouren in verschillende exemplaren erg uiteenlopen:

De interpretatie van wat “bien visible” is, verschilt nogal van editie tot editie. Voor Danis Rose was dat duidelijk groter dan voor Gabler; de Franse Pléiade-editie maakt het punt nog groter; in de Zweedse vertaling uit 1947 is de diameter volgens Briggs zelfs 7,5 centimeter.

Het omgekeerde vond ook plaats. Het punt werd zo klein dat er niets meer van overbleef. In enkele uitgaven (zoals de Penguin-editie van 1969) is het punt weggevallen.

Critici die met deze uitgaven werkten [11], hebben van het afwezige antwoord op de vraag “Where?” een betekenisvolle stilte gemaakt.

 

Errata

Toen het volgende boek klaar was, schonk Joyce extra aandacht aan dit soort veredelde accidentals. Met die term onderscheidde de editiewetenschapper Walter Wilson Greg zaken als interpunctie, spelling en woordscheiding van zogenaamde substantives of woordvarianten. Zijn redenering was dat auteurs bij het nalezen van drukproeven doorgaans meer aandacht besteden aan woordvarianten en inhoudelijke verbeteringen. Maar bij Joyce is die lijn niet altijd zo duidelijk te trekken. Na de eerste editie van Finnegans Wake (mei 1939) maakte hij bij het nalezen een lijst met errata die in latere edities zijn aangepast. Hij besefte dat hij het de drukker niet kon aandoen om het boek opnieuw te laten zetten. Daarom probeerde hij zijn errata tot een minimum te beperken zodat nooit meer dan één lijn opnieuw gezet moest worden. Vaak gaat het om smalle lettertekens zoals komma’s of uitroeptekens, die tussen twee woorden werden gewrongen zonder spatie toe te voegen – het omgekeerde van de spaties die overbleven nadat Danis Rose zijn apostroffen weer had verwijderd.

Via zijn erratalijst slaagde Joyce erin om na de publicatie van zijn boek zelfs het kleinste leesteken nog met een massa betekenis te beladen. Finnegans Wake eindigt op pagina 628 met het bepaald lidwoord “the” – waarop het eerste woord van pagina 3 (“riverrun”) volgt en de lectuur aan een nieuwe cyclus kan beginnen. Door middel van zijn errata liet Joyce op bepaalde plaatsen in de tekst na het lidwoord “the” een punt volgen, midden in een zin. Het gaat telkens om een “the” die gevolgd wordt door een synoniem van “door”, als in “who oped it closeth thereof the. Dor.” (FW 20). Het punt sluit niet zozeer iets af; het creëert de mogelijkheid voor iets nieuws. De deur moet eerst dicht om ze weer te kunnen openen, net zoals het punt op het einde van deIthaca-episode in Ulysses het begin aankondigt van het laatste hoofdstuk. Na de publicatie van Finnegans Wakevoegde Joyce onder meer op pagina 257 zo’n punt toe, net vóór een van de tien zogenaamde donderwoorden (die telkens uit honderd letters bestaan en tegelijk het einde van een cyclus en het begin van een nieuwe aankondigen). Het donderwoord in kwestie is een combinatie van de zin “doe de deur dicht” in verscheidene talen. Hoewel het toegevoegde punt is gecamoufleerd als een van de “Corrections of Misprints” op de erratalijst, is het niet gewoon een accidental, maar een van de meest subtiele substantials in de 20ste-eeuwse literatuur. Het punt dat Joyce hiermee maakt is in zekere zin de pointe van het project waar hij zeventien jaar aan had gewerkt: een punt om juist de onvoltooidheid van een zin te benadrukken, als een typografisch contrapunt voor het puntloze einde van het boek. Het is veelbetekenend dat Joyce deze verandering aanbracht toen het werk al ‘voltooid’ was en aan het publiek was voorgesteld. Daarmee benadrukte hij dat, zelfs in de hoedanigheid van de Wake, het werk nog steeds in wording was.

 

Noten 

1 James Joyce, Ulysses, red. Danis Rose, Cornwall, Houyhnhnm Press, 2004.

The James Joyce Archive (facsimile-editie), red. Michael Groden et al., 1977-79, vol. 21, p. 140 en vol. 27, p. 212.

3 Austin Briggs, The Full Stop at the End of ‘Ithaca’: Thirteen Ways – and Then Some – of Looking at a Black Dot, in Joyce Studies Annual, 1996, p. 126.

4 Malcolm B. Parkes, Pause and Effect: An Introduction to the History of Punctuation in the West, Berkeley, University of California Press, 1993.

5 Geciteerd in Richard Ellmann, James Joyce, Oxford, Oxford University Press, 1983, p. 545.

The Book of Kells described by Sir Edward Sullivan, London, Studio Publications, 1992 [1914].

7 Het manuscript wordt bewaard in de British Library, BL 47471b-31r.

8 Sullivan, op. cit. (noot 6), p. 32.

9 James Joyce, Finnegans Wake, Londen, Faber and Faber, 1975 [1939]. Verderop in de tekst afgekort: FW.

10 Sullivan, op. cit. (noot 6), p. 18.

11 Bijvoorbeeld John Innes MacKintosh Stewart, James JoyceLondon, Longmans, 1957, p. 24.