Het jaar tien
Televisie en politiek in Vlaanderen
De president: “Hier volgt een toespraak. Dit is de toespraak. Beste burgers en landgenoten. Dat heb ik al gezegd. Maar goed. In het kader van de afspraken met onze bondgenoten. De vrije wereld enzovoort. De bescherming van de beschaving enzoverder. Een hoop nonsens die ik nu even samenvat om geen te groot beroep op uw uithoudingsvermogen te hoeven doen. Enfin. Kortom. Het komt hierop neer. Dit was een regeringsmedeling en alles is goed. Als er reden was tot de geringste ongerustheid of paniek zou u het nu horen. (pauze) Ziet u wel. U hoort niets. Alles is dus goed. Alles blijft bij het oude. Maar vraagt u toch even na bij de buren waar de atoomschuilkelder zich bevindt, hoor. Voor alle zekerheid. Je weet waar nooit. Tot ziens dan maar. En goede moed. Alles is goed”.
Jan Decorte, Kleur is Alles, 1985
1. Bouwen aan een betere wereld
Televisie is een product van de Koude Oorlog: zonder scherpe ideologische tegenstellingen had het massamedium nooit zo kunnen gedijen. Vanaf de jaren ’50 wordt de wereld voor de doorsnee beschouwer zoveel groter, er komt enorm veel ruimte vrij, maar ze is niet oneindig. Achter die ruimte ligt een andere ruimte, een tegenruimte, van waaruit het (communistische) gevaar dreigt. De eigen ruimte moet dus aangegeven en afgebakend worden. Het centralistische medium televisie is daar geknipt voor. Meer nog, televisie bakent niet alleen af, ze vult die ruimte meteen ook weer op.
Ieder doorgestraald programma is automatisch voorzien van het juiste ideologische bijsignaal. Het nieuwe medium draagt beelden uit van een in wezen goede wereld, en wat daarbuiten valt, wordt eventueel wel getoond, maar als afwijking, als uitzondering. Televisie, in tegenstelling tot literatuur, theater of kunst in het algemeen, verspreidt de boodschap dat het leven zeker niet slecht is. In woord en beeld doet zij een onuitputtelijk beroep op de gemeenschapszin van haar kijkers. Zij spreekt de gehele natie aan, en zal er daarom op letten die gehele natie ook in haar blikveld te krijgen. Het vocabulaire spreekt wat dat betreft boekdelen: het leent zowel bij het militaire jargon (‘de staatsomroep’) als bij de religie (‘de uitzending’). Van de kijkende massa vraagt men orde en aandacht, waarvoor ze zich in ruil soms beroesd en vooral verstrooid mag weten. Want dat is ze, als ze zich eenmaal voor het toestel heeft laten zakken. De kijkende massa weerspiegelt een algemene tevredenheid. Geen beter middel om van die ganse natie een familie te maken dan televisie. Het medium organiseert de samenhorigheid in de naoorlogse welvaartmaatschappij. In het internationaal perspectief van de jaren ’50 is televisie het politieke instrument bij uitstek. (Ook nu nog, bij gelijk welke coup, dient televisie niet om te melden dat er chaos heerst, maar dat de rust is weergekeerd.)
Maar wie naar de particuliere geschiedenis van een omroep kijkt, in dit geval de Belgische Nederlandstalige, ziet naast het ideologische nog iets anders: het idealisme, zo aandoenlijk gevat in de foto’s van de pioniersjaren. Het zijn de makers die op deze foto’s poseren. Wat de politieke klasse zich van het audiovisuele project heeft voorgesteld – een centraal gestuurde mix van Vermaak, Cultuur, Informatie en Vorming – gaat door hen enthousiast worden uitgevoerd. De makers aan hun apparaten geloven er duidelijk in, maar wekken ook een beetje twijfel: gaan ze er wel in lukken? Zullen hun logge machines de uitzending tot een goed einde brengen? De glimlach van de geportretteerden onthult moed, optimisme, geloof in een stralende toekomst
– alsook het lichte vermoeden dat misschien niet alles onder controle is.
Die mengeling van ideologie en idealisme maakt televisie – in de beginjaren – tot een sympathiek fenomeen, maar dan wel één waar men maar nooit genoeg voor op zijn hoede kan zijn. In het beste geval charmeert ze, maar zelfs dan probeert ze ons in de ‘juiste’ denkrichting te manoeuvreren. Vandaag is dat de laconieke evidentie van de vrije markt (of wat er, sinds de megafusies, voor moet doorgaan). Door haar centralistische karakter is televisie waarschijnlijk over haar hoogtepunt heen. Binnen enkele decennia heeft ze definitief de duimen gelegd voor andere vormen van elektronisch vertier. Tot zolang echter moeten we rekening houden met deze monstruositeit.
2. De vlucht naar Holland 2
Televisie is dus een politiek wapen bij uitstek, een vrucht die groeit onder de speciale zorg van de politieke klasse. De vraag die de politieke klasse zich van in het prille begin stelt, luidt dan ook: hoe houden we greep op het medium? Want een beter middel om het juiste maatschappijbeeld te verspreiden, is tot op heden nog niet gevonden. Om de publieke omroep onder de knoet te houden heeft iedere natie zo zijn eigen oplossing bedacht, een kwestie vaak van trial and error. In het unitaire België van weleer ziet men het meeste heil in de complete partijpolitisering van het televisiepersoneel. In de eerste plaats de toplaag, maar andere echelons worden evengoed aan deze maatregel onderworpen. Geen benoeming volgens een kleur, zonder een andere benoeming volgens een tegenkleur. Dat maakt de televisie in dit kleine land tot een zwaarlijvige onderneming, maar het voordeel is wel dat iedereen iedereen in de gaten kan houden. Per slot van rekening staat het belang van de staat op het spel, en, zo moet men gedacht hebben, in laatste instantie is immobilisme ook een vorm van stabiliteit.
Maar het is dus fout gelopen met de BRT. Vooral vanaf de jaren ’70 stijgt er steeds meer gemor op uit het publiek. Dat voelt zich door een groot deel van de programma’s weinig aangesproken. Het beklaagt zich over het nijpende tekort aan volks amusement, en wat er wel is, voldoet zelden aan de normen. Op de meest onverwachte uren – prime time bijvoorbeeld – duiken er kunstprogramma’s op waar geen hond iets van begrijpt. Typerend voor de geest van de BRT is de taal die men er bezigt: een grammaticaal gezien correct Nederlands, maar zo artificieel en onbuigzaam uitgesproken, alsof het vanuit de coulissen gesouffleerd wordt. Onbegrepen door de vertolker zelve, en nog minder door de toeschouwer. De steeds terugkerende commentaar op de BRT van die toeschouwer: het is zo ‘gemaakt’, zo onecht. De meer professionele kritiek heeft het over onkunde en elitarisme. Achter de gehele programmatie gaat een onzichtbare kracht schuil: het duistere knooppunt van alle belanghebbenden die zich in de omroep willen doen gelden. Het volk keert zich woedend af en vlucht massaal de grens over, recht in de armen van Mies Bouwman, Willem Duys en Fred Oster.
De BRT krijgt in die jaren bakken kritiek over zich heen. De publieke omroep trekt zich daar weinig tot niets van aan, de politiek voelt zich des te meer geviseerd. En dat is niet meer dan logisch, want zij heeft zich altijd als hoeder van het medium geprofileerd. Slotsom: het politieke instrument functioneert niet. En wat erger is: de politieke klasse slaagt er niet in een inhoudelijke dialoog met de zender op gang te brengen. Integendeel, verscheidene politici, vooral CVP-ers, zijn ziedend over de ‘rode’ koers die de nieuwsdienst vaart
– onder Wilfried Martens komt er begin jaren ’80 zelfs een ‘BRT-kwartiertje’ waarin ministers van leer kunnen trekken tegen de berichtgeving. Meer dan een occasioneel ontslag, zoals dat van Daniël Buyle, levert dat echter niet op. De politieke klasse kan hoogstens een beetje repressief zijn. Tot een ander beleid verplichten lukt haar van geen kanten. De BRT is links, elitair en onkundig. Hoezeer ze ook uit partijkaarten bestaat, de verantwoordelijk gestelde politiek heeft de zender niet in handen. Ze heeft de greep al vlug moeten lossen.
3. Vrije markt in Vlaanderen
In vele andere landen beseft men dan allang dat televisie niet alleen een politiek middel is, maar ook, en misschien nog veel meer, een potentiële goudmijn. Monopolies worden afgeschaft, de televisiemarkt wordt opengegooid voor de zakenwereld, en die weet wel raad met het gegeven. Niet zo in Vlaanderen. Daar is het wachten op het initiatief van de politieke klasse zelf, de CVP vooral, die, moegetergd door de staatsvijandige journalistiek en de volksonvriendelijke programma’s, de BRT wil straffen met een commerciële zender. Ook de PVV doet een flinke duit in het zakje. Trouw aan haar leer, maar ook deels uit verveling, vindt ze dat televisie maar eens onderworpen moet worden aan de wetten van de vrije concurrentie. [1] De vertolkers van die vrije concurrentie, de ondernemers dus, zien dat veel minder zitten. De uitgevers van dag- en weekbladen, als wantrouwige keuterboeren, moeten bijna met geweld over de streep gesleurd worden. Het zegt iets over de weinig avontuurlijke handelsgeest in deze contreien – zakendoen maakt toch de kern uit van het vrije ondernemerschap? Maar de politiek gedraagt zich nog vreemder. Ze dwingt de zakenwereld tot een actie die zich in wezen tegen haarzelf moet keren. In plaats van oplossingen uit te dokteren voor de openbare omroep, en zo haar greep op het medium te proberen verstevigen, geeft ze het initiatief domweg uit handen. VTM komt er niet uit winstbejag, en ook niet omdat het volk erop zit te wachten – dat kijkt immers naar Nederland. Mocht er een marktstudie zijn uitgevoerd die dagen, dan zou de commerciële zender er nooit gekomen zijn, zegt Guido Depraetere, ex-BRT-producer en ook ex-programmadirecteur van VTM. [2] De commerciële omroep komt er omdat de politieke klasse er niet in slaagt een ander beleid van de BRT af te dwingen. Daarom moet er een wraakactie op touw worden gezet, uitgevoerd door derden. Aan de komst van VTM – noteer het messianisme in de officiële benaming van dit historische gebeuren – gaan irrationele motieven vooraf: rancune en haat. Met de komst van VTM heeft de politieke klasse haar onmacht bekend om de televisie in de pas te doen lopen. Marc Holthof heeft destijds overtuigend aangetoond dat de lancering van VTM inderdaad veeleer een stalinistische operatie was dan een spannend avontuur van de vrije markt: de dwang van de partijpolitiek, de aan VTM toegekende monopolies inzake reclame en uitzendvergunning (door de liberalen mee goedgekeurd), enzovoort. [3] Trouwens, bij de oprichting van VTM doet de politiek alweer een poging om televisie op ideologische leest te schoeien, ze kan het waarlijk niet laten. Naar goede Belgische gewoonte wordt de raad van beheer van de commerciële omroep immers samengesteld met vertegenwoordigers van alle persstrekkingen. Uiteraard is die schijnconstructie geen lang leven beschoren. Eens de eerste massale opbrengsten binnen zijn, staan de meeste aandeelhouders te springen om hun waardepapieren te verzilveren. De Persgroep en Roularta kopen alles op, en van de ‘pluralistische’ beheerraad blijft geen spaander heel.
4. Geen storingen
Zoals zo vaak op het eind van deze eeuw slaagt de zakenwereld moeiteloos waar het politieke beleid grondig faalt: de cijfers opkrikken. Concreet in dit geval: een zender kneden naar de smaak van het volk
– waarmee dus pakken geld verdiend worden. Gedaan met de klachten over onkunde (ooit het bordje ‘even geduld’ zien verschijnen bij VTM?), gedaan met tegendraadse berichtgeving. Zelf zal VTM zo snel mogelijk stellen dat haar aanbod minstens zo ruim is als dat van de openbare omroep. Het is allesbehalve een loutere pretzender. Om te beginnen informeert hij net zo goed, zoniet beter dan de concurrentie, omdat hij ook aandacht schenkt aan de vele positieve dingen die in deze wereld gebeuren. Aan educatie doet hij ook, omdat hij klokvast soaps uitzendt, en sociologen als Mark Elchardus erachter komen dat juist dat al een flinke houvast is voor grote groepen mensen, op drift in onze tomeloze samenleving. En aan cultuur doet hij automatisch, omdat televisie sinds dit decennium de facto cultuur ís. VTM wijzigt niet alleen het kijkgedrag, maar definieert ook opnieuw een aantal begrippen uit de cultuursociologie.
Voor de politieke klasse schuilt het belang van VTM vooral in de idee dat de kijker voortaan kan kiezen. Wie wil, kan vanaf nu zelf bepalen wat hij ziet, iedere dag, elk uur; en wat hij kiest, verschijnt onmiddellijk. Televisie, als instantdemocratie. En daarmee als afleidingsmanoeuvre voor een politiek die niets te vertellen heeft. Want ook dat is een gedachte die dit decennium in volle omvang is komen bovendrijven. Een symbolischer startjaar voor VTM dan ’89 kon niet gekozen worden. De Koude Oorlog, en daarmee het verhaal dat de geopolitiek de lakens uitdeelt, is zo goed als afgelopen. De commerciële zender markeert met zijn start op een bescheiden manier een nieuw tijdperk in de wereldgeschiedenis.
5. De beheersovereenkomst: cijfers en letters
VTM kwijt zich globaal gezien veel beter dan de openbare omroep van de taak het samenhorigheidsgevoel te promoten – denk alleen al aan de doeltreffende verstuiving van de Vlaamse identiteit. De kijkcijfers, die samen met de commerciële omroep hun intrede doen, bewijzen dat. Het woord ‘familiezender’ valt. De politieke klasse, in weerwil van haar feitelijke machteloosheid, zou blij moeten zijn. Maar om een of andere reden voelt ze zich toch niet helemaal in haar sas. Enkele maanden na de start van VTM ontvangt de BRTN-nieuwsdienst verbijsterd de complimenten van enkele CVP-politici: het journaal doet het eigenlijk nog niet zo slecht. VTM is dan wel de onrechtstreekse realisatie van misnoegde politici, als koninginnenstuk wordt ze niet op het palmares geschreven. Alles aan de commerciële zender ruikt immers binnen de kortste keren naar populisme en neoliberalisme, en daar wil geen enkele sociaal-democratische politieke partij, zelfs de liberale niet, zijn handtekening onder gezet hebben. Eigenlijk hangt rond VTM al snel een geurtje van antipolitiek. De wijze waarop de zender in een handomdraai dromen weet waar te maken, pleegt een aanslag op het realiteitsbesef van de kijkers. VTM zadelt de politieke klasse dus op met een nieuw probleem. Het antipolitieke gemor van weleer is overgegaan in antipolitieke uitbundigheid – en antipolitiek krijgt in dit decennium een andere, uitgesproken politieke betekenis. Er is nood aan een volgende tegenzet.
Die komt er, in twee fasen. Allereerst met de aanstelling van een manager, de gedroogkuiste Bert De Graeve. Hij is de garantie voor een totaal andere aanpak, maar ook een signaal naar de buitenwereld. En ten tweede, in 1997, met de opdringing van de slimme beheersovereenkomst, het unieke contract tussen de Vlaamse regering en de openbare omroep, die meteen ook een nieuwe naam krijgt: na NIR, BRT, BRTN prijkt in VRT nu eindelijk een V. De politiek legt de lat voor alle omroepen gelijk. VRT, VTM en VT4 strijden voortaan met dezelfde Vlaamse wapens.
Het vernuftige van het contract is dat het de Koude Oorlog-retoriek over de evidente kwaliteit van de staatszender intact heeft gelaten. Meer nog, het blaast die retoriek nieuw leven in. Els Witte roept in 1994 nog maar eens op de normen voor het journaal van de publieke omroep niet aan te tasten. [4] Volgens haar brengt “de publieke omroep op verschillende vlakken tegendruk aan aan de gevolgen van de commerciële mechanismen (…), ook in de ‘informatiesector’”. Het lijkt een bezwering van de dreigende toekomst. Inmiddels is er met dat journaal van alles gebeurd, maar het idee dat het beter, objectiever, genuanceerder, onafhankelijker is, heeft stand kunnen houden. Wat sinds kort trouwens geldt voor de hele gerestylede zender. Wie tegenwoordig voor TV 1 kiest, ontkomt niet aan het gevoel net iets beter te zijn dan het volk dat naar de commerciële omroep zit te zien. Wie bewust naar Canvas kijkt, smaakt dan weer het genoegen daar nog een trapje boven te staan. De retoriek over de Vlaamse staatszender is na al die jaren eindelijk op kamertemperatuur.
Het woord ‘kwaliteit’ valt dus een aantal keren in de beheersovereenkomst, al wordt nergens duidelijk wat hieronder verstaan wordt. De Vlaamse regering eist kwaliteit van de VRT, iets waarvoor de politieke klasse altijd al vragende partij was – al stond het nooit met zoveel woorden op papier. Maar ze eist nog iets anders dit keer: cijfers. Negen van de veertien zogenaamde “performantiemaatstaven voor televisie” (64%) moeten in getallen worden uitgedrukt. Het nieuws bijvoorbeeld moet dagelijks 1,5 miljoen kijkers bereiken. En televisie moet met de twee netten samen 76% van de bevolking tenminste 15 minuten opeenvolgend bereiken.
Kwaliteit en cijfers: het ene valt niet te meten, het andere des te meer. Over het ene valt te discussiëren, over het andere bestaat geen twijfel. Maar over kwaliteit op televisie kán de politieke klasse niet discussiëren, dat bewijst de hele geschiedenis van de publieke omroep. Door het opleggen van quota veroordeelt de Vlaamse regering de VRT per definitie tot rechtstreekse strijd met de commerciële omroep. Zodat ze zich uiteraard van dezelfde middelen moet bedienen. VTM en VRT zijn twee bedrijven met een andere bedrijfsstructuur, maar hun producten verschillen niet méér van elkaar dan de potjes van Jacky en Danone. Toch mag de VRT-top ongestraft blijven verkondigen dat ze zoveel kwaliteitsvoller is dan VTM. Het gaat daarbij volgens haar niet alleen over meer of minder kwaliteit. In het recente mediadebat maakt Bert De Graeve het wel erg gortig. [5] Hij stelt zonder verpinken dat de publieke omroep een absolute noodzaak blijft, omdat die, in tegenstelling tot de commerciële, niets minder dan de democratie zelf bewaakt. Een staaltje van concurrentievervalsing dat ter plekke wordt tegengesproken door het feit dat VTM, en niet het Huis van Vertrouwen dit mediadebat organiseerde. Bovendien had diezelfde De Graeve eerder in een interview gesteld dat “Wat kwaliteit is uiteindelijk (wordt) bepaald door de perceptie van de klant”. [6] En daarmee is de kous af. De politici zullen wel laten betijen. Komt er een moeilijke vraag, dan wordt ze doorgeschoven naar de gedelegeerd bestuurder. Als de VRT-operatie slaagt, zullen ze straks verklaren dat het dankzij hun beleid was. Mislukt ze, dan krijgt de VRT de zwarte piet toegeschoven. De Vlaamse regering is pervers, de VRT-top onderdanig en laf. Dat De Graeve schaamteloos mag beweren dat de openbare omroep de kwaliteit, cultuur en democratie verdedigt, is deontologisch onverantwoord. De geschillenraad zou beter daar eens over samenkomen, dan over het slachten van een konijn op het scherm. [7]
6. Het lijden van Bavo Claes
Het treurigste voorbeeld van deze gang van zaken is het VRT-journaal. Traditioneel geldt het nieuws als ruggengraat van iedere zender. Aan de staat van de berichtgeving leest men af hoe de rest van de programmatie het stelt.
Als het kan, begint het VRT-journaal tegenwoordig met een reeks regionale voorvallen. Dat loont, want het trekt meer kijkers dan vroeger en is daarom, de redenering-De Graeve even doorgetrokken, van een betere kwaliteit. De hoofdredacteur is verantwoordelijk voor het samenstellen van een lightmenu. Voorlopig hoogtepunt sinds het nieuwe beleid werd genoteerd op 1 januari 1999, toen de nieuwsdienst als openingsitem koos voor een minutenlange montage van de verschillende nieuwjaarsfeestjes die de VRT zelf georganiseerd had. Cameramensen deden hun best om de schaarste aan feestend volk te verbergen.
Het VRT-journaal nieuwe formule zet dus een behoorlijke score neer, alleen klopt er iets niet. VTM-coryfee Dany Verstraeten brengt het probleem onder woorden: “Het nieuws dat wij maken, hebben wij altijd willen maken. Het is de mix waar we jaren naar gezocht hebben en de formules waar we jaren aan gesleuteld hebben. Dit is onze bewuste keuze. En aan de overkant voel ik soms dat ze dingen brengen die hen zijn opgedrongen. Zij zitten met een nieuwsformule waar ze misschien niet allemaal voor honderd procent achter staan. Die verschillen voelt de kijker ook”. [8] Wie het gezicht van Bavo Claes ziet bij de zoveelste aankondiging van een ondergelopen kelder, weet waar Dany het over heeft. Maar ook dat is maar een tijdelijk probleem. Momenteel wordt een geheel nieuwe generatie journalisten gefokt die nooit anders heeft geweten. De goedogende Stef Wauters bijvoorbeeld, die in een interview eerst verdedigt dat het nieuws van zijn overtollige duiding af moet – “Voor duiding is er almaar minder ruimte in het journaal. Dat moet opgevangen worden in TerZake” – en daarna het afslanken van Terzake zelf goedpraat – “De logica is eenvoudig: ook TerZake moest korter op de bal spelen. Dat betekent kortere en meer items. Maar ook dan heb je nog altijd vier à vijf minuten om ergens dieper op in te gaan. Voor televisie is dat een eeuwigheid”. [9]
In het mediadebat stelde Guido Depraetere zeer terecht dat het met de berichtgeving tegenwoordig belabberd gesteld is, op alle netten. Hij vergat slechts te vermelden dat hij tien jaar geleden, samen met Mike, zelf het vuur aan de lont stak.
7. Inmiddels in het Europa van Blair, Kok, Schröder, etc.
De beheersovereenkomst gaat dus alleen over cijfers, de rest is opgewarmde, bedrieglijke retoriek. Terwijl men van een politieke klasse mag verwachten dat ze een inhoudelijk debat aangaat, stelt ze alleen een paar streefgetallen in het vooruitzicht. Eventuele sancties als de openbare omroep die niet haalt: het inhouden van een partikeltje kijk- en luistergeld. Een redenering, helemaal in de lijn van de cijferfilosofie. In het mediadebat, helemaal in de greep van cijfers en wetten, merkt Guido Depraetere aan het eind fijntjes op dat een volgend gesprek misschien maar eens over inhoud moet gaan. Van VTM-baas Christian Van Thillo mochten we daar geen reactie op verwachten – het is zijn branche niet – maar ook Van Rompuy, Van Miert en De Graeve gaven geen krimp. In stilte bereidt men waarschijnlijk een fusie voor.
Het lijkt er dus op dat de politieke klasse het maatschappelijke project dat televisie heet, definitief uit handen heeft gegeven. Of in het geval van de Vlaamse politici: in andermans handen heeft geduwd. Ze heeft het opgegeven. Maar wat blijkt nu? Dat er rond de publieke omroep in jaren zo’n goede stemming niet geheerst heeft. Het publiek is tevreden, de medewerkers lopen in het gareel en, op de halvegare Vandertaelen na, verdedigen ze de koerswijziging nog ook
– knarsetandend, maar goed. De VRT straalt een coherent beeld door, en in dat beeld wil een vast marktaandeel van de bevolking zich met graagte herkennen. Bittere conclusie: de omroep produceerde nooit een meer gezagsgetrouw maatschappijbeeld dan op het moment dat de vrije markt de zaak overnam. Er moet geen inhoudelijk gesprek meer komen; het is niet meer nodig. Wat de politiek niet zelf doet, gebeurt beter. Heeft ze dit voorzien? Nee, ze kreeg het in haar schoot geworpen. Wat vandaag geen uitzondering is. De sociaal-democratische politiek leeft tegenwoordig van dit soort meevallers. Ze heeft zelfs het lef om die toevalstreffers op haar palmares te schrijven. En ze als voorbeelden van haar krachtige beleid aan te prijzen.
8. De Vraag van 1 Miljoen
De hervorming van de openbare omroep is ingegeven door dé Grote Vraag van dit decennium. Alles wat zich in de openbaarheid waagt, mag zich vandaag aan deze vraag verwachten. ‘Hoe zit het met onze maatschappelijke verantwoordelijkheid?’ Normaal gezien is dat een vraag die spontaan uit het geweten opwelt, en uiteraard moet het erop lijken dat dat nog steeds het geval is. Maar dat is het niet. Het is een vraag die uit het repeteergeweer van het neoliberalisme ratelt. Hoeveel brengt het op, wil men eigenlijk weten. Met een strenge blik wordt er gepeild hoe het zit met onze maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar we moeten het antwoord wel in cijfers uitdrukken. Doen we dat, dan zijn we medeplichtig met de steller van de vraag (een formulier vaak). Doen we alsof we in ons geweten duikelen, en geven we toch een cijfer op, dan beliegen we in de eerste plaats onszelf. Zo is het spel tussen vraag en antwoord een volmaakte schijnvertoning. Het speelt zich af in alle regionen. In de wetenschap, de literatuur, de beeldende kunst. Chris Dercon, directeur van museum Boijmans Van Beuningen, laat er in een interview eerst geen twijfel over bestaan dat kijkcijfers hem gestolen kunnen worden, om zich even later toch te laten ontvallen dat hij op 225.000 bezoekers per jaar mikt. [10] In de schamele wereld van het theater is het stellen van de vergiftigde vraag nog pijnlijker. Van oudsher al zitten daar de meest gevoelige zielen. Nu er geen kat meer naar toneel gaat, leidt de vraag daar tot een hartspaniek.
Televisie verkeerde tot voor kort graag in de buurt van de kunsten. Ze hoopte dat er zo iets van het dwarse, artistieke avontuur op haar afstraalde. Tegenwoordig zijn de rollen omgedraaid. De kunsten wringen zich in allerlei bochten om toch maar te passen in de meest ridicule t.v.-structuren. Tot ze vergruizeld zijn door de hamer der infantiliteit en er volslagen niets meer van hen overblijft (de man met de hamer: Nic Balthazar in Leuven Centraal). Tien jaar geleden nog konden Panamarenko en zijn moeder ons iedere avond na het nieuws, in Kunstzaken, treiterend in de ogen kijken; vandaag is dat maatschappelijk onverantwoord.
Wie zijn geweten laat aanspreken, mag zich alvast in positie zetten. Hij wordt ter plekke genomen.
Noten
[1] Marijke Libert doet in VTM. De euforie voorbij (Kritak, Leuven, 1992) het hallucinante verslag van de ontstaansgeschiedenis van de zender.
[2] Guido Depraetere stelt niet alleen dat tot de oprichting van VTM besloten werd zonder voorafgaand marktonderzoek, hij betreurt bovendien dat vandaag de dag geen uitzendingen meer kunnen gerealiseerd worden zonder dat er een markstudie aan te pas komt. Niets geeft beter aan wat er in de afgelopen tien jaar zoal veranderd is, dan deze twee vaststellingen! Depraetere deed zijn uitspraken tijdens een livedebat naar aanleiding van het tienjarige bestaan van VTM, dat werd uitgezonden op 2 februari 1999. Behoudens Depraetere, waren aanwezig: Christian Van Thillo, afgevaardigd bestuurder van VTM; Karel Van Miert, Europees Commissaris bevoegd voor onder meer Media; Eric Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media; en Bert De Graeve, gedelegeerd bestuurder van de VRT. Moderator was VTM-anchorman Dany Verstraeten.
[3] Marc Holthof, Kleine encyclopedie van het gênante – over buikspreken, de kolchoz van Vilvoorde en de nieuwe feodaliteit, in: Andere Sinema, nr. 188, pp. 16-24.
[4] Els Witte, De breedte van het scherm, Icarus, Antwerpen, 1994, p. 24 e.v.
[5] Zie noot 2.
[6] Bert De Graeve in: De Standaard, 26 april 1997, geciteerd in: Marc Hooghe, De abdicatie van de openbare omroep. Van politiek tot commercie, in: Ons Erfdeel, 41ste jaargang, nr. 5, 1998, p. 651.
[7] Tijdens een aflevering van het programma De Mol werd er een konijn geslacht. GAIA diende een klacht in, en de makers moesten zich voor de geschillenraad verantwoorden op 17 februari. De uitspraak is nog niet gevallen.
[8] Dany Verstraeten in: TV Expres, nr. 15, 26 januari 1999, pp. 16-17.
[9] Stef Wauters in: Humo, nr. 3049,
9 februari 1999, pp. 16-18.
[10] Chris Dercon in: De Standaard, De Grote Parade, 10 februari 1999, p. 3.