Het MAS als bestemming
De ontwikkeling en opening van het MAS onlangs in Antwerpen kan binnen verschillende ontwikkelingen worden gesitueerd. Enerzijds zijn er de pogingen van stedelijke elites en overheden om de stad weer aantrekkelijk te maken voor jonge gezinnen en dynamische, hoger opgeleide middengroepen. Verloederde stadswijken worden gerenoveerd en opgewaardeerd, onder meer door de creatie van aantrekkelijke openbare ruimten zoals pleinen en bibliotheken. In Antwerpen, maar ook elders, gaat dit bovendien gepaard met processen van city marketing en city branding – vandaar de alomtegenwoordigheid van de A van Antwerpen en de handjes op het MAS. Anderzijds is er de toegenomen aandacht voor het verleden, die vorm krijgt in populaire media allerhande, van film en televisie over beschermde monumenten, dorpsgezichten en landschappen tot en met de oprichting van nieuwe musea – waaronder stadshistorische musea.
Het Antwerpse Museum aan de Stroom is het zoveelste in een lange rij stedelijke musea waarin het verleden van de betrokken stad op de een of andere manier wordt gerepresenteerd. In zowat alle grote en kleine Vlaamse steden zijn de laatste tien à twintig jaar nieuwe stedelijke musea opgericht (denk aan Gent, Hasselt, Leuven) of werden bestaande musea tegen de achtergrond van een stedelijke horizon heringericht of op elkaar afgestemd (dit laatste gebeurde bijvoorbeeld in Brugge met het Bruggemuseum). Deze trend speelt zich niet alleen in Vlaanderen af. In zowat alle grote en middelgrote Europese steden kan op dit ogenblik het lokale verleden worden ‘bezocht’. Dat heeft deels ongetwijfeld te maken met verstedelijkingsprocessen op mondiale schaal – sinds 2007 woont meer dan de helft van de bevolking wereldwijd in een stedelijke context (inclusief zogenaamde slums) – maar zeker in Europa past het ook in een bredere trend tot het ‘musealiseren’ en ‘vererfgoediseren’ van onze samenleving. Voor het Vlaamse Agentschap voor Kunsten en Erfgoed is het MAS een ‘cultureel-erfgoedforum’, waarvan niet alleen wordt verwacht dat het ‘het verhaal van de stad, gemeente of streek vertelt en aldus lokaal verankerd is’, maar ook dat het daarvoor gebruik maakt van en de verantwoordelijkheid opneemt voor ‘het cultureel erfgoed dat op het grondgebied van de stad, gemeente of streek wordt bewaard’. [1]
Onderliggend speelt een inclusief en gemeenschapsvormend project. Op een wat paradoxale manier wordt van erfgoedinitiatieven verwacht dat zij de betrokkenheid en integratie van nieuwe bevolkingsgroepen bevorderen. Omgaan met het verleden wordt beschouwd als een manier om kennis te maken met de lokale context en met het verleden van je (al dan niet vreemde) buren, dorps- en stadsgenoten. In het decreet van 2008 en recentere beleidsdocumenten is daarbij sprake van ‘cultureel-erfgoedgemeenschappen’: ‘een gemeenschap die bestaat uit organisaties en personen die een bijzondere waarde hechten aan het cultureel erfgoed of specifieke aspecten ervan, en die het cultureel erfgoed of aspecten ervan door publieke actie wil behouden en doorgeven aan toekomstige generaties.’ [2]
Gemeenschapsvorming dient dus tot stand te komen via de actieve betrokkenheid van personen en groepen die waarde hechten aan erfgoed en ermee aan de slag willen gaan. De vraag is natuurlijk of dat wel zo vanzelfsprekend is. Hoe kom je in een museum via overgeleverde objecten tot participatie en ontmoetingen van mensen met een verschillende sociale en culturele achtergrond – in de wetenschap dat veel erfgoed geselecteerd en gecanoniseerd werd door een welbepaalde, lokale culturele elite? Hoe komen tot interactie, uitwisseling, dialoog en, uiteindelijk, wederzijds begrip?
Een bewogen verleden
In het MAS zijn in elk geval doorgedreven pogingen ondernomen om de geschetste idealen waar te maken. Het gebouw is door Neutelings Riedijk Architecten geconcipieerd als een publieke ruimte waar lokale bewoners in principe kunnen binnen- en buitenlopen en dus elkaar ontmoeten. Via de letterlijke transparantie van het glas wordt getracht de scheiding tussen het museum en het hedendaagse stadsleven uit te wissen. Tegelijk verwijzen de ligging aan de oude haven en het stapelhuisconcept naar opslaan en stockeren, wat aangeeft dat ook het verzamelen en tonen van erfgoed van bij aanvang een belangrijke doelstelling was. Het MAS brengt in de eerste plaats museale collecties van reeds bestaande musea samen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat drie collecties zouden worden geïntegreerd: het Scheepvaartmuseum, het Museum Vleeshuis met zijn archeologische collecties en het Volkskundemuseum. [3] Het MAS zou daarmee vooral een stadshistorisch museum worden. Er was sprake van een museum als een ‘plaats van herinnering’ en van de vorming van het ‘collectief geheugen’. Het toekomstige museum werd gezien als een ‘platform voor al wie zich betrokken voelt bij de historiek en de dynamiek van de stad’. [4] Ongetwijfeld hield dit het gevaar in dat het museum een soort ‘identiteitsfabriek’ zou worden, net zoals vele 19de- en 20ste-eeuwse musea dat waren voor een nationale identiteit (en zoals het in de steigers staande Nationaal Historische Museum in Nederland dat allicht nog zal zijn in de toekomst). Het Gentse STAM is een beetje in die val getrapt. Hun grondige en kritische aanpak belet niet dat vooral wordt getoond wat typisch is voor Gent (de rebelse en eigenzinnige industriestad van de late middeleeuwen en de negentiende eeuw), terwijl de (structurele) verschillen en gelijkenissen met andere steden onderbelicht blijven en de kans wordt gemist aansluiting te vinden met actuele problemen en relatief nieuwe bevolkingsgroepen (zeg maar de migranten van na WO II).
Het MAS was wellicht op weg om een soort STAM te worden, met dien verstande dat in Antwerpen meer dan in Gent de internationale kaart werd getrokken. De ligging van het MAS op het Eilandje en het architecturale concept van het stapelhuis refereren expliciet aan het belang van de haven voor de stad aan de stroom, en dus aan de openheid van Antwerpen voor de rest van de wereld. Al in een in 2005 door het college van burgemeester en schepenen goedgekeurde conceptnota, staat te lezen dat het museum zich niet zal beperken tot een exclusief Antwerps verhaal. [5] Vertrekkende van het imago van Antwerpen als grootste en meest kosmopolitische stad van Vlaanderen, was zelfs sprake van een museaal en cultureel platform ‘voor universele stedelijke tendensen’. [6] Of het MAS daarmee een geslaagd project zou zijn geworden, zullen we echter nooit weten, want in 2007 werd – om financiële eerder dan inhoudelijke redenen – de beslissing genomen ook de collectie van het Antwerpse Etnografisch Museum in het MAS te integreren, en zelfs de befaamde collectie precolumbiaanse kunst van Dora en Paul Janssen. Een groep Antwerpse historici van het Departement Geschiedenis van de Universiteit Antwerpen – waaronder ikzelf – heeft zich toen tegen deze beslissing uitgesproken. Ons argument was dat de etnografische collecties het niet toelaten de Antwerpse bevolking in al zijn diversiteit bij het museum te betrekken. Deze collecties appelleren immers niet aan de interesses en gevoeligheden van de diverse culturele gemeenschappen in de stad vandaag. Niet alleen ontbreekt in deze collecties erfgoed van Marokkaanse, Turkse, Poolse en ex-Joegoslavische oorsprong (naast Nederlanders, Portugezen, Fransen, Britten en Spanjaarden zijn dat vandaag de belangrijkste groepen); gezien het ontstaan ervan zeggen ze vooral iets over de westerse (antropologische) blik op niet-westerse culturen. Ze zeggen iets over de verzamelwoede van antropologen en hobbyisten en over de concepten en referentiekaders van waaruit zij selecties hebben gemaakt, labels en taxonomieën hebben aangebracht en de stukken hebben geprepareerd om tentoongesteld en bewaard te worden. [7]
Ons punt was uiteraard niet dat er geen goede etnografische en antropologische musea kunnen bestaan, wel dat het in de Antwerpse context met de genoemde collecties moeilijk is de minderheidsgroepen van vandaag actief bij de invulling van het museum en de presentatie van de objecten te betrekken. Musea die op dat vlak een pioniersrol spelen, zoals het Canadian Museum of Civilization in Ottawa [8], werken aan de culturele en politieke erkenning van wat zij ‘first nation communities’ noemen. Zij geven het erfgoed als het ware terug aan de oorspronkelijke bezitters ervan – soms zelfs in letterlijke zin, door hen toe te laten de objecten opnieuw in rituele praktijken op te voeren en in die context zelfs aan tactiele manipulaties te onderwerpen die voor curatoren niet vanzelfsprekend zijn. [9] Of er worden workshops ingericht waarin sociaal achtergestelde groepen via het aanleren van de technische kennis die achter de objecten schuilgaat weer erkenning en zelfrespect verwerven. [10] In Antwerpen zullen Zwart-Afrikaanse, Aziatische, Latijns-Amerikaanse of Polynesische bevolkingsgroepen die zich met de etnografische collectie zouden kunnen identificeren, noodzakelijkerwijs vooral in de rol van toerist op het toneel verschijnen. Dat is in tegenspraak met het voornemen om van het MAS een echte plaats te maken, dat wil zeggen, niet een non-lieux die zich overal ter wereld kan bevinden (en zich louter richt op mensen die van overal komen), maar een actieve publieke ruimte waarin heden en verleden met elkaar verbonden worden door de bezoekers zelf – en met de huidige stedelijke realiteit letterlijk op de achtergrond. [11] Deze contradictie zit overigens al in het architecturale concept, met enerzijds de glazen boulevard met zicht op de stad, en anderzijds naar binnen gekeerde tentoonstellingsruimten zonder natuurlijke lichtinval en zelfs zonder echte connectie met de trapboulevard.
Een kritische eclectische aanpak…
Welke pogingen ondernam het MAS sindsdien om tot een maatschappelijk relevant project te komen dat het esthetische genot van het kijken naar (primitieve) kunst en erfgoed overstijgt? Na de beslissing om de etnografische collecties te integreren, werd naar buiten toe ingezet op ideeën rond de ontmoeting tussen verschillende culturen, de spanning tussen het lokale en het universele, en concepten zoals ‘wereldburgerschap’. De integratie van de etnografische collectie zou worden aangegrepen om de eigen cultuur in perspectief te plaatsen en vorm te geven aan een grensoverschrijdende empathie en verantwoordelijkheidszin. [12] Mijn vrees toen was dat deze goede bedoelingen niet alleen naïef waren, maar dat er een groot gevaar op eurocentrisme aanwezig bleef. De objecten zijn immers onherroepelijk door hun verleden getekend. Ze werden geselecteerd en gelabeld vanuit het perspectief van het westerse en sterk door de moderniteit getekende concept ‘kunst’ en waar nodig zelfs van ‘overtolligheden’ ontdaan om beter in die categorie te passen. Hun kenmerken werden ook vaak sterk aan welbepaalde etnische groepen gekoppeld, zodat het moeilijk blijft interactie, toe-eigeningsprocessen en hybriditeit in beeld te brengen, en cultureel essentialisme te vermijden. [13] Het concept ‘wereldburgerschap’ bevestigt in mijn ogen enkel maar een westerse pretentie om de eigen opvattingen te universaliseren en naturaliseren.
Uiteraard zijn de medewerkers van het MAS zich van deze valkuilen bewust. In het uiteindelijke concept werd duidelijk getracht aandacht te schenken aan de verzamelgeschiedenis alsook een oplossing te bieden voor de moeilijke integratie van de Antwerpse geschiedenis en de antropologische blik op andere culturen. In de uiteindelijke opstelling wordt via de transversale thema’s Leven en dood, Machtsvertoon, Wereldhaven en Wereldstad niet alleen getracht een historische, antropologische en kunsthistorische aanpak te integreren; daarenboven loopt het thema verzamelen nog eens als een rode draad door die thematische secties, wat tot op zekere hoogte voor een metaniveau zorgt. Van bij het open museumdepot op de eerste tot en met de collectie Janssen op de achtste verdieping wordt de visuele presentatie omkaderd door een verhaal van verzamelen en verzamelaars. In het depot wordt mooi uiteengezet wie wat verzameld heeft, in welke context en vanuit welk referentiekader. Waar Afrikaanse kunst wordt getoond, wordt niet nagelaten de handel in Afrikaanse kunst in een koloniale context te vermelden en te thematiseren. Her en der verspreid in de thematische boxen wordt zelfs plaatsgemaakt voor een aparte collectie, zoals de collectie buitgemaakte Indonesische wapens van de Nederlandse militair Hans Christoffel (1865-1962). Ook hier wordt de verzamelcontext consequent aan de bezoeker meegegeven. En helemaal aan het eind van de tentoonstelling zegt Dora Janssen in een gefilmd interview letterlijk dat ze enkel vanuit esthetische motieven heeft verzameld en dat de rest haar doodeenvoudig niet interesseerde.
In het verlengde daarvan wordt de hedendaagse ontmoeting tussen de westerse nieuwsgierigheid en het geconstrueerde en opgevoerde beeld van de ‘ander’ gethematiseerd. Mooi is bijvoorbeeld het gefilmde interview van een in traditionele kledij uitgedoste Maori die probeert uit te leggen waarom betalende toeristen worden binnengelaten. Hoewel het ongetwijfeld mogelijk is hier verder in te gaan, door bijvoorbeeld het huidige erfgoedbeleid (bij UNESCO en op Vlaams niveau) zelf in het verhaal te betrekken, wordt getracht het tonen van topstukken te verzoenen met een kritisch en reflexief verhaal. De niet-westerse ‘ander’ wordt daarbij ook zelf aan het woord gelaten. De verdieping Machtsvertoon wordt uitgeleid via een installatie van Maori-kunstenaar George Nuku, waarin over macht en vertoon wordt gereflecteerd. De collectie Janssen wordt niet alleen ingeleid via een blik op het sjamanisme als hedendaagse trend, er wordt ook een video-opname getoond van een Antwerpenaar van Hongaarse afkomst die de bezoeker in het hedendaagse sjamanisme inwijdt.
In de box Wereldstad wordt een gelaagd verhaal verteld waarin niet zozeer een feitelijke geschiedenis centraal staat, dan wel de geschiedenis van de verbeelding van de stad. Onder meer stadskaarten en een thematische blik op het fenomeen wereldtentoonstellingen worden gebruikt om te tonen hoe de stad in het verleden werd gerepresenteerd en hoe dat geleidelijk aan is veranderd. De kans wordt gemist om het thema door te trekken tot processen van city marketing vandaag (denk aan de Antwerpse A en de oprichting van het MAS zelf), maar de box Machtsvertoon wordt wel weer ingeleid met een video-installatie waarin hedendaagse beelden van machtsvertoon aangeven dat het verwerven van macht via pracht, praal en representatie niet louter verleden tijd is, of beperkt blijft tot andere culturen. Ook dat is een rode draad doorheen de verschillende verdiepingen en thema’s. Rituelen en religieuze gevoeligheden en dies meer worden niet opgesloten in een historische periode of in een welbepaalde cultuur; er wordt getracht verbindingen te maken met hedendaagse rituelen en culturen op elkaar te betrekken.
…of het drama van het compromis?
Kortom, er worden ernstige pogingen ondernomen om de geïnteresseerde bezoekers een kritische en actuele boodschap mee te geven. Tegelijk worden zij echter niet uitgedaagd om uit hun rol van ‘bezoeker’ te stappen en echt betrokken te worden – als product van een geschiedenis of als medeplichtige in een vertoog over ‘de ander’. Wat het MAS doet, blijft toch vooral het transformeren van cultuur en erfgoed in een ‘bestemming’, precies zoals Barbara Kirshenblatt-Gimblett dat heeft omschreven. [14] Noch de lijn van het verzamelen, noch de lijn van het geënsceneerde karakter van macht, identiteit en het beeld van de stad worden consequent doorgetrokken. Wat het verzamelen betreft, neemt de esthetische ervaring van de (top)stukken al te vaak de bovenhand; of er wordt overgesprongen op een andere inhoudelijke lijn waarin de stukken bijvoorbeeld als illustratie bij een historisch verhaal worden ingezet – zoals in de box Machtsvertoon gebeurt, die heel wat informatie meegeeft over de Antwerpse geschiedenis gedurende de 80-jarige oorlog. Ook op de verdieping Wereldstad krijgen we uiteindelijk brokjes beschrijvende geschiedenis mee (de ‘kleine Metropool’ van de zeventiende en achttiende eeuw, de ‘versnelde stad’ van de negentiende eeuw), terwijl op de verdieping van de Wereldhaven nagenoeg uitsluitend een beschrijvend historisch verhaal wordt verteld (de expansie van de haven), dat bovendien een beetje triomfantelijk overkomt. Hoe boeiend dat verhaal ook is, hoe knap het scenografisch ook wordt gebracht en hoe creatief er ook weer kritische noten worden geplaatst (met onder meer een grote meerwaarde van interviews met dokwerkers vandaag), het betekent een radicale breuk met de inhoudelijke lijnen die op andere verdiepingen worden uitgezet.
Het gevolg is dat het eclectische karakter van het MAS-verhaal al te vaak overhelt naar een vrijblijvende of op zijn minst verwarrende ervaring. In de box Machtsvertoon resulteert de confrontatie tussen westerse en niet-westerse geschiedenis op het eerste gezicht vooral in de bevestiging van een aantal clichés, zoals leiderschap en prestige in Afrika en ‘het besef van rangorde’ in Japan. Op de verdieping Wereldstad kom je op het eind plots terecht in het (op zich prachtige) antropologische project Home Call, zonder dat het verband met het voorgaande duidelijk is. Het gaat over wonen en het creëren van een thuis, maar het verhaal van het geconstrueerde beeld van Antwerpen in perspectief brengen of verbinden met de hedendaagse stad doet het niet (ondanks de verwijzing naar de Ghanese gemeenschap in Antwerpen vandaag). Problematischer nog is de verdieping Leven en dood, waar de verschillende grote culturen al te geïsoleerd worden behandeld, met een voorspelbaar totaalbeeld als resultaat – ik denk bijvoorbeeld aan het Tibetaanse Boeddhisme of de klemtoon op Karma en wedergeboorte in India. Bovendien kom je hier vervolgens pardoes in het donkere verleden van het westerse katholicisme terecht, terwijl bij de niet-westerse culturen net wordt getracht verbanden te leggen met hedendaagse religieuze uitingsvormen die op die culturen kunnen worden teruggebracht. Wat moeten we hieruit leren met betrekking tot de relatie tussen westerse en niet-westerse geschiedenis? Wat leert het over Antwerpen, de stad van zovele religies vandaag?
Op het einde van het thema Leven en dood wordt via foto’s een link gelegd naar de islam en het jodendom vandaag, maar op dat ogenblik was de verwondering bij deze bezoeker al omgeslagen in onbehagen. Het zou immers wel eens kunnen dat de nagestreefde verzoening tussen een historische en een etnografische insteek heeft geresulteerd in een tegenstelling tussen bevolkingsgroepen mét een geschiedenis (de Antwerpse) en een aantal bevolkingsgroepen zonder. Hoe knap en genuanceerd de antropologische ingrepen ook zijn gebeurd, het uiteindelijke effect bij het thema Machtsvertoon is dat die vreemde vormen van prestige en representatie in ‘ons’ geval (de westerse wereld) voorbij lijken, terwijl ze voor ‘de ander’ dagdagelijkse realiteit blijven. Omgekeerd lijkt de religieuze ijver van Europeanen te worden opgesloten in het verre verleden (zestiende tot negentiende eeuw), terwijl voor niet-westerse volkeren (inclusief de islam en het jodendom) juist de link naar het heden wordt gelegd. Dat maakt dat we zelf rustig kunnen blijven geloven dat we in een seculiere en rationele democratie leven, terwijl het geloof en het machtsvertoon van de ‘ander’ niet alleen zeer exotisch blijven overkomen, maar ook geen verleden tijd of geschiedenis zijn. En dat is precies waar een aantal historici en antropologen voor waarschuwen: het contrasteren van een impliciete westerse geschiedenis met een aantal niet-westerse bevolkingsgroepen die daarvan ‘afwijken’.
Een plek voor toeristen
Voor schepen van Cultuur Philip Heylen sluit uitpakken met het erfgoed van de stad geen inclusief maatschappelijk project en participatie van de Antwerpenaar uit. Naar aanleiding van de opening liet hij zich triomfantelijk ontvallen: ‘Het was niet het museum dat de mensen verwelkomde, maar het volk dat het museum omarmde.’ [15] Dit is, op z’n zachtst gezegd, te vroeg victorie gekraaid. Alles welbeschouwd is de huidige stand van zaken in het MAS vrij problematisch. De meer etnografische en antropologische insteek heeft niet geresulteerd in een ‘plek’ waarin mensen met verschillende sociale en culturele achtergronden via hun omgang met of reflecties over erfgoed dichter bij elkaar of bij de stad als sociale en publieke ruimte zullen komen. Het huidige concept is vooral op toeristen gericht, die categorie van mensen (inclusief Antwerpenaren) voor wie cultuur een ‘bestemming’ is en het verleden erfgoed in enge zin – dat wil zeggen: erfgoed uit z’n context gerukt en gecommodificeerd. Dit wil uiteraard niet zeggen dat een etnografische insteek geen zin heeft of dat de cross-over tussen een etnografische en een historische aanpak niet mogelijk is, maar de huidige aanpak lijkt averechts te werken. Terwijl zowel de historici als de antropologen of kunsthistorici die aan het MAS hebben gewerkt zeer kritisch en intelligent te werk zijn gegaan, zou het uiteindelijke resultaat wel eens kunnen zijn dat de grote meerderheid van de bezoekers de indruk krijgt van een bevolkingsgroep die de omslag naar de ‘moderniteit’ heeft gemaakt en een aantal bevolkingsgroepen waar dat niet is gebeurd.
Historicus Dipesh Chakrabarty heeft deze neiging (onder historici) proberen te doorprikken in zijn bekende boek Provincializing Europe. [16] Voor Chakrabarty is geschiedenis een machtsinstrument, net zoals museale praktijken dat zijn. Het universaliseren van concepten zoals democratie en seculier burgerschap (en dus ook wereldburgerschap) gebeurt immers via de constructie van een tijdlijn die eindigt met de triomf van de vrije markt, het geëmancipeerde individu en de (nationale) democratie in de Europese (en Amerikaanse) geschiedenis – terwijl ‘anderen’ nog niet zijn waar wij wel al zijn. In antwoord daarop heeft Chakrabarty getracht Europa te ‘provincialiseren’ door meticuleus die impliciete boodschap in historische werken bloot te leggen. In het verlengde daarvan zou het wellicht een goede denkoefening kunnen zijn om na te gaan hoe Antwerpen, in het MAS, (nog verder) kan worden ‘geprovincialiseerd’. In ieder geval is het MAS – naast een indrukwekkende esthetische ervaring – op dit ogenblik nog te veel een compromis tussen een kunsthistorische, historische en antropologische aanpak. Mijn advies zou daarom zijn om meer lef te tonen en radicalere keuzes te maken. Het zal er op aan komen de verwachtingen van politiek en publiek te trotseren en de inhoudelijke lijnen die zijn uitgezet consequenter door te trekken – indien nodig ten koste van één van die lijnen en zeker ten koste van het ‘tentoonstellen’ van erfgoed. In het verlengde daarvan is er nood aan een doordacht collectiebeleid op lange termijn, waarbij de diversiteit van Antwerpen écht in beeld komt, evenals aan een museale werking buiten de muren van de MAS-toren. De lokale bevolking in haar vele gedaanten zal pas de weg naar het MAS vinden als zij daartoe wordt uitgedaagd.
Noten
1 http://www.kunstenerfgoed.be/ake/view/nl/1386549-Decreet.html (1 juni 2011).
2 Zie – naast het decreet zelf – Een beleid voor immaterieel cultureel erfgoed in Vlaanderen – Visienota van Vlaams minister van Cultuur, Joke Schauvliege: http://www.faronet.be/files/bijlagen/e-documenten/2010_4_visienota.pdf. Deze visienota werd integraal gepubliceerd in Faro jrg. 3, nr. 4, 2010, pp. 4-29. Zie verder ook Marc Jacobs, Een nieuwe sleuteltekst voor erfgoedbeleid in de 21ste eeuw. De kaderconventie van de Raad van Europa over de bijdrage van cultureel erfgoed aan de samenleving (Faro, 27.10.2005), in Mores. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, jrg. 6, nr. 1, 2006, pp. 11-19 en http://www.faronet.be/nieuws/erfgoedgemeenschap.
3 Voor reflecties over de integratie van het Volkskundemuseum, zie Bert De Munck & Werner Van Hoof (red.), De poppen aan het dansen. Honderd jaar Antwerps Volkskundemuseum. Nieuwe visies op erfgoed en musea, Nijmegen, Vantilt, 2007.
4 Mandy Nauwelaerts en Werner Pottier, Museum aan de stroom, in: Nauwelaerts (red.), De toekomst van het verleden. Reflecties over geschiedenis, stedelijkheid en musea, Antwerpen, s.d., pp. 17-20, p. 19. Zie ook: Bert De Munck, Geschiedenis als opbouwwerk. Museale projecten in noord en zuid, in Levend Erfgoed. Vakblad voor public folklore & public history, jrg. 5, nr. 1, 2008, pp. 10-16.
5 Museum aan de Stroom. Nieuwsbrief 1, jrg. 2005, pp. 2-3.
6 Citaat in Peter Stabel & Carl Depauw, Het museum als knooppunt, in: De Munck & Van Hoof (red.), op. cit. (noot 3), p. 195.
7 Het MAS als vitrinekast, in De Standaard, 23 mei 2007.
8 http://www.civilization.ca/ (1 juni 2011)
9 Miriam Clavir, Preserving what is Valued: Museums, Conservation and First Nations, Vancouver, UBC Press (The University of British Columbia), 2002; Elizabeth Edwards, Chris Gosden en Ruth B. Phillips (red.), Sensible Objects: Colonialism, Museums and Material Culture, Oxford/New York, Berg Publishers, 2006.
10 Bijvoorbeeld: Laura Peers, Making, Gifting, Healing: the Blackfoot Shirts Project, paper voor de conferentie Culture, Craft & Community: Negotiating Objects across Time & Place, 20-21 mei 2011, University of Alberta.
11 Bert De Munck, Van volkskundemuseum naar metamuseum? Het museum aan de stroom tussen een oude collectie en een nieuw regime, in: De Munck & Van Hoof (red.), op. cit. (noot 3), pp. 207-224.
12 Werner Van Hoof, De geest van Frans Olbrechts in het MAS? Een verhaal over stad, stroom, haven en wereld, in Volkskunde, jrg. 109, nr. 2, 2008, pp. 159-166.
13 Bert De Munck, Musea en collecties in conflict. Reflecties over (etnografische) collecties in hedendaagse musea, in Volkskunde, jrg. 109, nr. 2, 2008, pp. 167-181.
14 Barbara Kirshenblatt-Gimblett, Destination Culture. Tourism, Museums, and Heritage, Berkeley, University of California Press, 1998.
15 http://lacquemant.wordpress.com/2011/05/18/fotos-mas-museum-aan-de-stroom-en-panorama/ (1 juni 2011).
16 Dipesh Chakrabarty, Provincializing Europe: Post-Colonial Thought and Historical Difference, Princeton, Princeton University Press, 2000.