width and height should be displayed here dynamically

I Das Museum. Eine Anleitung zum Genuss der Werke bildender Kunst

Richard Graul en Richard Stettiner (red.)

Berlijn en Stuttgart, Verlag von Wilhelm Spemann, 1896-1911
34,6 x 25 cm, per volume ca. 70 pagina’s tekst, 30 pagina’s bijschriften en ca. 160 bladen met illustraties
Druk: Hoffmannschen Buchdruckerei Felix Krais, Stuttgart

 

In 1873 richtte Wilhelm Spemann (1844-1910) de naar hem genoemde uitgeverij op die zich specialiseerde in reeksen als Germania (1876-78) en Die Erde und ihre Völker (1876-80). Daarnaast gaf Spemann toonaangevende boeken uit over kunst en cultuur zoals de geschriften van Jacob Burckhardt en een nieuwe editie van Herman Grimms Das Leben des Michelangelo. De beeldende kunsten vormen ook het onderwerp van de ongeveer vijftien jaar lopende reeks Das Museum, die door Richard Graul (1862-1944) en Richard Stettiner (1865-1927) werd uitgegeven rond de eeuwwisseling. Graul was actief als redacteur van kunsttijdschrift Pan (1894-96) en was vooral gespecialiseerd in toegepaste kunst. Hij was ook auteur van een kunsthistorische Bilderatlas waarvan in de late negentiende en vroege twintigste eeuw meerdere edities verschenen. In 1896, het jaar waarin het eerste volume van Das Museum verscheen, werd hij museumdirecteur te Leipzig. Stettiner was werkzaam in Berlijn en Hamburg en was een van de eerste kunsthistorici met een uitgesproken interesse in het jonge medium fotografie en haar relatie tot de kunsten. Naast zijn enthousiasme voor de ‘kunstfotografie’ – Stettiner schreef uitvoerig over het picturalisme – zag hij de fotografie als een onontbeerlijk instrument in de kunstwetenschappen. Zo publiceerde hij in 1896 in Kunstchronik het artikel ‘Die Photographie in der Kunstwissenschaft’.

Fotografische reproducties van kunstwerken staan ook centraal in de reeks Das Museum, die zich, zoals de ondertitel aangeeft, richt op het ‘genot’ van de kunst. Om dit genot te bevredigen bevat deze publicatie een groot aantal hoogkwalitatieve fotografische zwart-witreproducties op losse bladen, enkel aan de rectozijde bedrukt. Deze platen werden ter beschikking gesteld aan de hand van een twintigtal ‘afleveringen’ per jaar. Elk deel, dat één mark kostte, bevat naast een achttal platen enkele spaarzaam geïllustreerde tekstbijdragen over allerhande onderwerpen. Op het einde van het jaar stelde de uitgever luxueuze omslagen ter beschikking om de twintig afleveringen samen te houden. Daarnaast werd de volledige ‘jaargang’ ingebonden als een lijvig boekvolume.

Elk volume opent met een met getekende guirlandes omzoomde inhoudstafel waarvan de traditionele vormgeving publicaties uit het midden van de negentiende eeuw oproept. Op de versozijde van de inhoudstafel worden de illustraties opgesomd die in de tekstpagina’s zijn geïntegreerd. In het eerste volume varieert de lengte van de meeste teksten, die in twee kolommen werden geplaatst, van één tot twee pagina’s. Enkele teksten zijn iets langer. In latere (telkens ongedateerde) volumes nemen alle teksten telkens vier pagina’s in beslag.

In de introductie tot het eerste volume stellen de redacteurs dat ze een overzicht willen bieden van de ontwikkeling van schilderkunst en beeldhouwkunst van de antieken tot de eigen tijd, en dat vooral aandacht zal worden geschonken aan meesterwerken. Binnen deze krijtlijnen komt een brede waaier aan onderwerpen aan bod. Het eerste volume bevat bijvoorbeeld artikels over tekenkunst, Giorgione, Puvis de Chavannes, het Pergamon-altaar, Holbeins madonna’s, Frans Hals, het moderne naturalisme, Alexander de Grote in de kunst, de navolgers van Van Eyck, de Laocoön, Donatello en Arnold Böcklin, maar ook over de concepten ‘stijl’ en ‘type.’ Een later volume brengt teksten samen over onder meer de prenten van Dürer, de schilderkunst en etsen van Goya, oud-Kretenzische kunst, Filippino Lippi, Europees porselein, Praxiteles, Honoré Daumier, Rembrandt en thema’s als het kind in de kunst van het quattrocento en kledij in het werk van Dürer. De lijst van auteurs leest als het nec plus ultra van de toenmalige kunstwetenschap, kunstfilosofie en het museumwezen: onder meer Wilhelm von Bode, Bernard Berenson, Max Friedländer, Ludwig Justi, Karl Lamprecht, Gustav Pauli, Josef Strzygowski, Ulrich Thieme, Robert Vischer, Aby Warburg en Heinrich Wölfflin leverden bijdragen aan Das Museum.

Na de artikels volgen enkele pagina’s met in klein letterkorps gedrukte korte toelichtingen bij de illustraties en een gedetailleerde index. Pas daarna treft de lezer de essentie aan van de publicatie: 160 bladen illustraties. Elk kunstwerk wordt onderaan de pagina geïdentificeerd: naast de titel en de naam van de kunstenaar worden afmetingen en materiaal opgegeven. Bovenaan links staat het museum vermeld waar het kunstwerk zich bevindt en in de rechterbovenhoek is er een vage kunsthistorische aanduiding (‘vijftiende eeuw, Florentijnse school’). Enkele illustraties nemen een dubbele pagina in beslag, terwijl een klein aantal pagina’s meerdere afbeeldingen bevat, bijvoorbeeld een reeks fresco’s of etsen. Een paginagrote reproductie van de Knidische Aphrodite van Praxiteles is vergezeld van een kleine foto in de marge die diezelfde sculptuur vanuit een ander standpunt laat zien. Opmerkelijk is de nadrukkelijke vermelding ‘Einzelverkauff nicht gestattet’ op elke prent – het lijdt geen twijfel dat platen als losse bladen snel circuleerden en wellicht vaak werden ingelijst.

De samenstelling van elk volume lijkt willekeurig – het platengedeelte is veel ruimer dan de thema’s die in de artikels aan bod komen. Ook de volgorde van de platen weerspiegelt slechts vaag de schikking van de artikels vooraan in het volume. In die zin kan elk boek uit de reeks bekeken worden als een imaginair ‘museum’, dat zoals elk museum een ietwat arbitrair en onsamenhangend geheel vormt van kunstwerken uit verschillende periodes en culturen.

 

Walter Grasskamp, André Malraux und das imaginäre Museum. Die Weltkunst im Salon, München, Beck Verlag, 2014, pp. 50-51.