I love you, Rietveld
I love you, Rietveld klinkt een beetje als deel 1183 van de Bouquetreeks, maar het is de titel van een biografie, gewijd aan de vrouw die een belangrijke rol heeft gespeeld in leven en werk van architect en meubelontwerper Gerrit Rietveld: Truus Schröder-Schräder. Haar naam is voor eeuwig verbonden aan het wonderbaarlijke huis dat zij in 1924 in Utrecht liet bouwen – het staat als Rietveld Schröderhuis op de werelderfgoedlijst van de UNESCO. Na wat verbouwingen van winkels en woonruimtes was het Rietvelds eerste grote opdracht en het werd toen en wordt nog steeds internationaal erkend als een meesterwerk van de architectuur van De Stijl, het ruimtelijke equivalent van Mondriaans iconische schilderijen.
Truus Schröder was niet alleen als Rietvelds bouwheer (zo heet dat nu eenmaal) betrokken bij het ontstaan van haar huis, ze participeerde daarna ook in zijn architectenbureau dat een tijdlang hun beider naam droeg. Naast deze professionele verbintenis, die openbaar was, hadden ze bovendien gedurende decennia een liefdesrelatie die zich meer in het verborgene afspeelde, want zij was weduwe terwijl hij thuis een vrouw en zes kinderen had. Genoeg stof voor een boeiend levensverhaal, dacht cultuurhistoricus en journalist Jessica van Geel terecht.
Er schuilt altijd iets dubbelzinnigs in dit soort biografieën. Enerzijds wil de auteur het subject uit de schaduw halen van de beroemde partner en neerzetten als een persoonlijkheid met een eigen karakter en eigen verdiensten. Anderzijds is nauwelijks te voorkomen dat die beroemde partner op elke bladzijde nadrukkelijk aanwezig is en de biografie mede legitimeert. Dat is ook hier het geval, tot in de titel toe. Gedrukt over de omslagfoto van een jonge Truus Schröder ligt het voor de hand de titel als een uitspraak van haar te interpreteren, gericht aan haar minnaar. Uit het boek blijkt echter dat Rietveld die paar Engelse woorden soms gebruikte als afsluiting van een brief aan haar. Alleen signeerde hij dan met R en niet voluit Rietveld. Maar ja, daar heb je geen pakkende boektitel mee.
Het boek stelt de verhouding van Schröder tot Rietveld centraal en spitst zich toe op twee vragen: wat was precies haar aandeel in zijn creatieve praktijk en hoe zat het nu eigenlijk met die lang verborgen gehouden liefdesrelatie? (Hoe konden zij die inpassen in hun werkrelatie, in hun sociale omgang met anderen en in hun privéleven, ieder met hun eigen gezin?) De eerste vraag, architectuurhistorisch van belang, is in de Rietveldliteratuur al vaker gesteld en provisorisch of speculatief beantwoord; de tweede vraag, van particuliere aard, heeft veel minder aandacht gekregen.
Helaas verschaft de auteur op beide fronten niet veel duidelijkheid. Dat ligt gedeeltelijk aan de onhandige manier waarop zij haar gegevens presenteert. ‘Ter bevordering van de leesbaarheid’ heeft ze afgezien van voetnoten of eindnoten. In de praktijk betekent het dat de lezer geen idee heeft waarop ze haar weergave van gebeurtenissen en opvattingen van de personages heeft gebaseerd. Evenmin wordt duidelijk hoe betrouwbaar haar bronnen zijn, terwijl dat best met enkele woorden in de lopende tekst aangeduid had kunnen worden: een directe bron zoals een brief of een ander document, of mondelinge overlevering via derden, dat maakt nogal verschil.
Vooral voor de vooroorlogse periode is er überhaupt weinig (betrouwbaar) bronnenmateriaal beschikbaar. De eerste helft van het boek is dan ook voornamelijk gebaseerd te zijn op een handvol interviews dat Schröder in de laatste decennia van haar leven werd afgenomen. Rietveld was toen al dood, hij stierf in 1964. In 1974 sprak zij in een interview in het weekblad De Tijd voor het eerst openhartig over hun liefdesrelatie. In andere, vaak persoonlijke gesprekken voegde ze later nog details toe: bijvoorbeeld dat ze Rietveld al in 1911 voor het eerst zou hebben ontmoet toen hij met zijn vader een bureau kwam afleveren bij het kersvers getrouwde paar Schröder-Schräder. Van Geel beschrijft de scène alsof ze er zelf bij was, met die jonge deftige echtgenote van een advocaat tegenover de jonge handwerksman, ‘op een aantrekkelijke manier grofgebouwd’, die haar een blik van verstandhouding gaf ‘die ze nooit zou vergeten’. Helemaal Bouquetreeks 1183. In de biografie wordt gesuggereerd dat hun verhouding kort daarna al begon, maar daar bestaat bij mijn weten geen hard bewijs voor. In 1922 ontwierp Rietveld een kamer voor Truus Schröder, een aanleiding voor intensief contact dat werd voortgezet nadat haar man in 1923 was gestorven.
Schröders aandeel in Rietvelds werk kwam in bijna elk interview ter sprake, en dan vooral in de creatie van het Rietveld Schröderhuis uit 1924. De informatie die ze verschafte was afwisselend vaag en gedetailleerd; ze was soms ook nogal tegenstrijdig en haar claims namen met de jaren toe. Uit een aantekenboekje, waarschijnlijk uit die late periode, citeert Van Geel een notitie waarin Schröder op een rij zet wat Rietveld had ontworpen en wat zij had bijgedragen (onder andere het ‘gebruik van plattegrond’), hetgeen ze samenvatte in de woorden ‘Feitelijk de hele opzet van het huis’. Persoonlijk geloof ik graag dat ze voor Rietveld een heel goede sparringpartner is geweest, maar dat ze in sommige vroege en vooral in latere literatuur medeontwerper van het huis wordt genoemd, gaat mij te ver. Begin jaren twintig had zij nog niets vertoond van enige kennis of kunde op ontwerpgebied, terwijl Rietvelds genie al duidelijk naar voren was gekomen in een serie revolutionaire meubelen en enkele inventieve verbouwingen. De vermelding van haar naam naast de zijne lijkt me vooral een geste van een verliefde Rietveld; net zo goed als de benaming van hun kortstondige gezamenlijke architectenbureau als Schräder en Rietveld Architecten. Let op de naamvolgorde, die noch alfabetisch is, noch conform hun deskundigheid.
De auteur neemt in de hoofdtekst van haar biografie Schröders herinneringen en nog ander kwestieuze bronnen at face value: ze worden ingezet om de vrouw naast Rietveld eerherstel te gunnen, zoals wel vaker is gedaan in de afgelopen jaren, al dan niet op de golven van feministisch sentiment. Onwillekeurig doet het me denken aan de opwaardering van Maria tot Medeverlosser in de katholieke dogmatiek. Het merkwaardige is dat Van Geel aan het slot van haar boek, met name in het hoofdstuk ‘Opmerkingen’, beduidend kritischer is. Dan spreekt ze haar twijfel uit over bepaalde zaken die in de hoofdtekst als feiten worden gepresenteerd. Zo vermeldt ze Schröders nogal rigoureuze opschoning van haar archief en heel voorzichtig begint ze aan een psychologische tekening van haar hoofdpersoon, over wie ze schrijft: ‘Ze sprak bescheiden, tegelijkertijd bezat ze geen talent voor onzichtbaarheid.’ Kijk, dat was nu eens een uitgangspunt geweest voor een biografie.
• Jessica van Geel, I love you, Rietveld, verscheen in 2018 bij Lebowski Publishers, ISBN 9789048817038.