width and height should be displayed here dynamically

Jan Vanriet, Radeloos geluk

Na de Belgische gemeenteraadsverkiezingen publiceerde schilder-schrijver Jan Vanriet een opiniestuk (De Morgen, 19 oktober 2018) over de abominabele uitslagen van sp.a. De partij die oorspronkelijk arbeidersbelangen verdedigde, had de aansluiting gemist. Nu wilde ze vernieuwen door oude knarren overboord te gooien, observeerde Vanriet boos, terwijl ze beter naar haar programma keek. Sp.a was vervreemd van haar achterban, die zelfcensuur kreeg opgelegd. Zo hielp het niet om het hoofddoekenverbod in te trekken. Dat was schipperen voor electoraal gewin. De veteranen van de partij – tot wie Vanriet, inmiddels zeventig, zichzelf rekende – volgden tenminste de scheiding tussen Kerk en Staat, en de neutraliteitsprincipes van de Verlichting

Het opiniestuk had moeiteloos ingevoegd kunnen worden in Radeloos geluk. Dit meer dan vijfhonderd bladzijden tellende boek bevat Vanriets memoires. Het zijn fragmenten, soms thematisch geordend, soms op collega. Ritme brengt telkens een onscherpe zwart-witfoto, gevolgd door een korte persoonlijke herinnering. Natuurlijk veroorlooft niet alleen dit montageprincipe dat het opiniestuk in het boek had gepast. Vanriet kant zich ook meermaals tegen politieke strategen die particuliere, religieuze gevoeligheden willen respecteren. Voor zijn part is hij daarin een wrange, ouderwetse atheïst.

Misschien toont hij zich zo onwrikbaar omdat hij zich presenteert als kind van ouders die ideologie aan den lijve hebben ondervonden. Eerst werden ze opgesloten in naziconcentratiekampen, vervolgens steunden ze de communisten en, na de Sovjetinval in Hongarije, de linkervleugel van de socialisten. Hun engagement lijkt Vanriet te hebben geërfd, hoewel Radeloos geluk suggereert dat hij evengoed een kind van zijn tijd was, van de protestgeneratie. In retrospectief is hij vertederd over zijn toenmalige kleren en kapsels, of over een actie ‘maatschappijontwrichtende lucifersdoosjes uitdelen’. Hij maakt zich vrolijk over ‘stroeve brochures van Ernest Mandel’ en ‘kromtaal’ voor proletarische broederschap.

Zelf schrijft Vanriet fantastisch, dus staat hij in zijn recht om stijlkritiek te geven. Maar wat wordt erdoor bewerkstelligd? Volgens hem vatte onder generatiegenoten destijds wraakzucht post; vele revolutionairen eindigden in raden van commissarissen. Niet voor niets noemt hij babyboomers ‘betweters van mijn generatie’. Toch proef ik nergens echte twijfel. Veeleer koketterie, in een terugblik op eigen kunstwerken en andermans opvattingen waarbij het jeugdsentiment overweegt. En waarbij een sneer naar overbekende sympathieën van Michel Foucault voor de net aangetreden ayatollah Khomeini goedkoop is. De figuratief opererende Vanriet oordeelt ook hard over hedendaagse kunst. Hij noemt zich getuige van conceptuele kunst met acolieten die overlopen van quasitheoretische humbug en hij acht Joseph Beuys een oplichter. Kunst die activistisch pretendeert te zijn, is voor Vanriet ‘eerder de Efteling dan het rauwe Calais’. Tevens walgt hij van nieuwe rijken met aangekocht academisme, ‘foute’ galerieën en, in literatuur, het ontbreken van continuïteit en collectief geheugen.

Vanriet beseft achteraf dat zijn generatieprotest door mannen werd geannexeerd, niet dat zij allen spierwit waren. Hoewel zijn relaas zweemt naar miskenning omdat figuratieve kunst nooit helemaal geapprecieerd zou zijn, heeft Vanriets werk een kosmopolitisch leven gefaciliteerd. Hij gaat met grote vanzelfsprekendheid om met politici, juristen, journalisten en wetenschappers; hij logeert in historische hotels en bezoekt vernissages over de hele wereld. Daarnaast vertoefde Vanriet lang in zijn buitenhuis in de Provence, totdat rijkelui er te veel overlast veroorzaakten.

Radeloos geluk is aldus ook een leerzaam boek over ervaringsdeskundigheid van succesvolle kunstenaars. Het vertelt bijvoorbeeld over een Auschwitz-expositie in het Moskous Joods Museum waar president Poetin even een bezoek bracht, voor de duur waarvan Vanriets werk, in wat zand en gestapelde treinbielzen, rekwisieten kreeg die geen misverstand meer konden laten over het onderwerp. Wel gaan de verhalen vaak minder over kunst dan over de makers ervan, en over andere interessante personen. Dan treft het dat Vanriet een voorkeur heeft voor pelgrimages, handschriften en parafernalia. En voor zijn echtgenote Simone (Lenaerts), curator en schrijfster, die een hoofdrol speelt in dit boek. Met haar onderhoudt hij een relatie die gelijkwaardig is – vrouwen van zijn vrienden fungeren in Radeloos geluk als hulp in logistiek en keuken.

Over die mannen is Vanriet lyrisch. Onder het genot van menig glas en meergangenmenu bepraat hij alles met hen. Behalve de Tweede Wereldoorlog van hun ouders: ‘De stoofpot suddert, het deksel wordt niet gelicht.’ Vanriet handhaaft antiburgerlijkheid en antiklerikalisme wanneer die rebellie, getuige uitgebreide beschrijvingen van recepties voor babyboomers op eerbiedwaardige leeftijd, wordt gerecupereerd door neoliberalen. Stekelig is hij naar aanleiding van suggesties dat zijn kringen ‘mainstream’ geworden zijn. Zonder toenaam of bron citeert hij bijvoorbeeld een diagnose over ‘een meerderheid van minderheden’, door een nieuwe schouwburgdirecteur. Dat was Michael De Cock van de KVS, over de noodzaak van witte heroriëntatie, in een interview met Pascal Gielen (Etcetera, september 2016).

Eigenlijk verwerpt Vanriet elke vorm van inperking. Historicus Ilan Pappé die met reden Israël in de ban doet, herinnert hem bijvoorbeeld aan Stalin, Robespierre en aan schijnprocessen tegen intellectuelen in het China onder Mao. Vanriet heeft een hekel aan gelijkhebberij zonder relativering of ironie. Hij neemt het daarentegen op voor de door IS vermoorde satirici van Charlie Hebdo, die, solidair met zwakkeren en ontheemden, vochten tegen uitbuiting. ‘Zo hadden de terroristen het niet begrepen. Voor die subtiliteit waren ze kennelijk te dom.’ Religie blijft voor hem abject, en zo raakt hij verwant met de weinig socialistische polemist Dirk Verhofstadt.

Vanriets afkeer van censuur voert hem andermaal naar de protestjaren, toen het vonnis van openbare zedenschennis werd geveld over Hugo Claus’ toneelstuk Masscheroen. Aan deze schrijver, met wie hij in een acht mannen groot petanqueclubje zat, is Vanriets aanhankelijkheid triatlonachtig. Zeker als hij hem verdedigt tegen postuum gepubliceerde indrukken van Mulisch (Zijn eigen land, 2016) en een aanval van Paul Snoek uit 1976. Omdat ik in mijn boek De ware marsrichting het theater rond Claus’ euthanasie heb onderzocht, was ik extra geïnteresseerd in wat Vanriet, behalve intimus ook ontwerper van het katafalkpodium voor de televisie-uitvaart, over die periode te melden had. Aangrijpend zijn anekdotes over Alzheimer, de ziekte die jarenlang sluimerde, en hij zegt dat Claus zelf zijn ‘vervaldatum’ had bepaald. Vanriet blijkt in zijn eigen buitenhuis een ontmoetingsdiner belegd te hebben tussen de schrijver en de minzame kardinaal Danneels, die hij wegens latere publieke kanttekeningen bij het fenomeen euthanasie afserveert als verrader.

Erg subjectief oogt Vanriets overtuiging dat Claus als onafhankelijk en partijloos denker geen enkel eerbewijs accepteerde. De meest gehuldigde kunstenaar van België! Tonnus Oosterhoff memoreerde onlangs in Een kreet is de ramp niet met onthutsende citaten hoe Claus interviewers bij Het verdriet van België als lagereschoolleerlingen gebruikte. Maar wellicht bewees ‘de meester’ toen een dienst aan de mensheid, getuige Vanriets meermaals terugkerende bevinding dat zijn artistieke vrienden strijden tegen ‘domheid die de wereld je opdringt’.

Mogelijk vertroebelde Vanriets zicht door de onvoorwaardelijkheid van zijn vriendschappen in een masculien kunstenaarscircuit dat aan een half woord genoeg heeft. Radeloos geluk bulkt tot aan de binnenflap van voornamen als ‘Hugo’, ‘Cees’, ‘Remco’ en ‘Stefan’. Zoiets slaat gaten in een zestien pagina’s groot achternamenregister zonder systeem, waar Johan Velter al over schreef op zijn blog (sfcdt, 6/7 sept 2018). Daar komt bij dat Vanriet vele vijanden niet noemt, maar op hen alludeert, bijvoorbeeld met uiterlijke kenmerken. Zoiets oogt discreet maar is katholiek. Met wat achtergrondkennis of googlekunde vallen mensen die Vanriet als perfide ontmaskert eenvoudig terug te vinden. Het neutraliseert bovendien de kracht van deze memoires, die een insider schijnbaar ongebreideld laten vertellen, tot platte macht.

Is dit kunstenaarscircuit zo vastgeklonken aan spreekfaciliteiten, dat het met woorden kan schaken? Op zijn minst zijn de observaties van Vanriet dubbelzinnig. Ook Oude Socialisten die geen gevoeligheden wensen te respecteren hebben een publicatieverantwoordelijkheid. Radeloos geluk schept echter een sfeer van laster, door bij vlijmende anekdotes en onthullingen over de hypocrisie van anderen niet man en paard te noemen. Aan die ontwijkende bewegingen maakt Vanriet lezers zelfs medeplichtig: ‘Bestaat er zoiets als de objectieve afstandelijke blik en is de afstandelijke blik die van een oprechte toeschouwer? In de waarneming schuilt de leugen, denk ik.’

 

• Jan Vanriet, Radeloos geluk verscheen in 2018 bij Hollands Diep, ISBN 9789048844036.