Job Koelewijn
Zelden maakte een beeldend kunstenaar zo’n vliegende start in de kunstwereld als Job Koelewijn (°1962). Als eindexamenproject liet hij het Rietveld Paviljoen op de binnenplaats van de Rietveld Academie door zijn moeder en drie tantes schoonboenen. Zijn actie in 1992 had een enorme impact. De rituele reiniging vormde een afrekening met zijn studietijd en tegelijk was deze schoonmaakactie een ode aan de zuivere beeldtaal van Gerrit Rietveld, een van de kopstukken van het modernisme in Nederland. Bovendien was het veelzeggend dat de gevel van het Rietveld Paviljoen werd afgesopt door vrouwen in Spakenburgse klederdracht. Terwijl elke zichzelf respecterende kunstenaar zoveel mogelijk de taal van de internationale kunstwereld probeerde te spreken, trok Koelewijn alle aandacht naar zich toe met een idioom dat vooral geassocieerd wordt met kneuterigheid. Een performance met Spakenburgse klederdracht; folkloristischer kan het bijna niet.
Tijdens zijn studie in Amsterdam waren twee bezoeken aan het Stedelijk Museum bepalend voor dit eindexamenproject, en eigenlijk ook voor alles daarna. Aanvankelijk raakte Koelewijn onder de indruk van de helderheid en consequentie van het werk van Agnes Martin en Robert Ryman. Maar toen hij zelf dergelijk werk begon te schilderen, bleef het resultaat natuurlijk steken in vaag epigonisme. Pas toen hij Horn of Plenty zag, het door Wim Beeren samengestelde overzicht met jonge New Yorkse kunstenaars, viel het muntje. Koelewijn was onder de indruk van het getoonde en realiseerde zich dat de kunstenaars uit New York juist zo goed waren omdat ze dingen maakten die aan hun eigen wereld refereerden. Hij realiseerde zich dat hij voor zijn eigen werk op zoek moest gaan naar zijn eigen roots. Die lagen in Spakenburg en bij de Hollandse schrijvers die hij bewonderde.
Opmerkelijk genoeg vertrok Koelewijn in 1996 naar New York, waar hij op kosten van de Nederlandse overheid mocht verblijven in PS1, het complex van werkplaatsen en woningen voor artists in residence. Dat was gezien het voorgaande misschien een vreemde stap, maar de jonge kunstenaar zat ongetwijfeld vol jeugdige ambities om in de Verenigde Staten internationale erkenning te vinden. Het werd echter een lastige periode. De Spakenburger kon in New York maar moeilijk aarden. Na een verblijf van drie jaar vertelde Koelewijn in een interview dat de geestelijke verwarring en artistieke twijfel waaraan hij in New York aanvankelijk ten prooi gevallen was, nu eindelijk waren verdwenen. Als voorbeeld van zijn hervonden rust vermeldde hij dat hij zonder problemen de stad in kon gaan om een potlood te kopen, om vervolgens weer terug naar zijn atelier te lopen, zonder te worden afgeleid door de verlokkingen die de stad hem boden.
Ik herinner me de verontwaardiging die deze uitspraak destijds opriep bij enkele in de Benelux woonachtige Angelsaksische beeldend kunstenaars. Terwijl kunstenaars er in New York meerdere bijbaantjes op moeten nahouden om te kunnen overleven, vult deze verwende kwibus zijn dag met het kopen van een potlood in Manhattan, zo luidde hun oordeel. Geen wonder dat de Nederlandse kunst internationaal niets voorstelde. Geen wonder dat het systeem van subsidies slechts couveusekunst voortbracht! De verontwaardiging van die Britten en Amerikanen was misschien begrijpelijk, maar als je nu door de overzichtstentoonstelling van Job Koelewijn in Almere loopt, moet je erkennen dat deze kunstenaar prachtige werken heeft voortgebracht, couveusekunst of niet. Bovendien kunnen deze dingen onmogelijk zijn gemaakt door iemand die in de avonduren quattro stagiones en calzones uitserveert.
Neem bijvoorbeeld het beste werk uit Koelewijns Amerikaanse tijd, A Balancing Act, dat aan het begin van de tentoonstelling hangt. Op deze foto staat de kunstenaar in 52nd Street terwijl hij tegen een toren van glas opkijkt die hij met één hand ondersteunt. Als een circusacrobaat houdt hij een stapel glazen in de lucht, als visuele parallel met de wolkenkrabbers die hem omringen. Op de achtergrond lopen enkele passanten. Niemand kijkt op of om van de act van Koelewijn. Hij wordt ongetwijfeld gezien als een van de vele straatartiesten die de stad rijk is.
De foto kan beschouwd worden als een intentieverklaring van een kunstenaar die in het leven wil staan maar toch ook een wankel evenwicht moet bewaren tussen zijn eigen mogelijkheden en de eisen die de omgeving aan hem stelt. Op een bepaalde manier is de toren van Koelewijn zuiverder dan de gebouwen die hem omringen. Zijn bouwsel is niet alleen het enige op de foto dat in zijn geheel te zien is, de stapel vertoont ook minder perspectivische vertekening dan de andere bouwsels. En hoe langer je naar de foto kijkt, hoe rechter en logischer de toren van Koelewijn in het beeldvlak blijkt te staan. Het artificiële bouwsel van de kunstenaar voldoet, kortom, meer aan ons ideale wereldbeeld dan de werkelijkheid waarmee we omringd worden, zo lijkt de foto te willen zeggen. De toon van de tentoonstelling is daarmee gezet.
Tot nu toe is Koelewijns werk te zien geweest als onderdeel van grotere (thema)tentoonstellingen – waaronder de Biënnale van Venetië – of meer bescheiden presentaties in galeries of andere instellingen. De Paviljoens in Almere heeft zich nu aan een overzichtstentoonstelling gewaagd. Een enigszins risicovolle onderneming, want het gevaar bestaat dat het vluchtige karakter van veel van Koelewijns werken bevriest op zo’n relatief grote overzichtsexpositie. Koelewijn is immers vooral de kunstenaar van het gestolde moment, van de geïntensiveerde ervaring. Van de performance ook, die in Almere noodgedwongen ontbreekt, op één uitzondering na. Elke zondagmiddag beschrijft iemand in pyjama een vloer van vilt met een deodorantroller: Dreaming heet het werk, dat eerder te zien was in het Stedelijk Museum.
Naast poëzie zet Koelewijn vaak geur in als middel om de verbeelding te prikkelen. Hij bouwde een grafsteen van babypoeder, tekende wasgoed in groene zeep op de muur en ontwierp een Text Inhaler waardoor je fragmenten van gedichten met een eucalyptussmaakje kunt inademen. Zo is deze tentoonstelling een aaneenschakeling van multidisciplinaire kunstwerken waarin de geuren van Fresh-Up, babypoeder en Driehoek Zeep een verbond aangaan met de literatuur van Marsman, Frost, Beckett en Cervantes.
In vrijwel alle kunstwerken die in Almere te zien zijn celebreert Koelewijn de verbeelding. Feit legt het af tegen fictie, waarneming maakt plaats voor de kracht van het innerlijk oog. Dat blijkt al uit een van zijn eerste werken, de foto Bonnet, waarop Koelewijn is vastgelegd tijdens een wandeling door een park. Zijn hoofd is gevat in een kubus van spiegelglas. Vol bloesemtakken is het voor de toeschouwer visueel verbonden met zijn omgeving en tegelijk is de kunstenaar, zo is de suggestie, verzonken in zijn eigen gedachten.
Het blijkt ook uit een werk zonder titel, dat bestaat uit vier rolluiken aan de vier zijden van een constructie die doet denken aan een telefooncel. De bezoeker kan in het werk gaan staan, waarna de luiken langzaam sluiten en het vrije uitzicht op de museumzaal plaatsmaakt voor een benauwende duisternis. Na een tijdje gaan de luiken weer open en is de periode van ‘visueel vasten’ voorbij. Koelewijn plaatst zich met zulke werken in de traditie van de 19de-eeuwse symbolisten, die zich afkeerden van het primaat van de objectieve waarneming. Baudelaire schreef het al: “Celui qui regarde du dehors à travers une fenêtre ouverte, ne voit jamais autant de choses que celui qui regarde une fenêtre fermée.” Het is wellicht vanuit dezelfde gedachte dat Koelewijn tot dergelijke werken kwam.
Net als in Odilon Redons beroemde serie symbolistische werken met de titel Yeux clos beeldt Koelewijn zijn figuren bij voorkeur af met gesloten ogen. In het vijfde en kleinste paviljoen hangen zulke foto’s – een van een jonge vrouw op bed en een waarin de kunstenaar zich letterlijk een paar hondenoren liet aannaaien, op de plaats van zijn ogen. Geur en poëzie komen opnieuw samen in dit paviljoen, waar de bezoeker wordt overweldigd door een allesoverheersend aroma van bouillon. In samenwerking met 1600 leerlingen van het Baken Park Lyceum is een installatie tot stand gekomen met 120.000 bouillonblokjes, ingepakt in fragmenten van gedichten van Marsman, Heany, Kopland, Lucebert en andere schrijvers. De blokjes, die de wanden van de benedenverdieping van het paviljoen bedekken, vormen zo een behang van sterk geurende, geconcentreerde tekstfragmenten.
• Job Koelewijn, 1992-2004: People can only deal with the fantasy when they are ready for it, tot 17 april in Museum De Paviljoens, Odeonstraat 3, 1325 AL Almere (036/545.04.00; www.depaviljoens.nl).