width and height should be displayed here dynamically

Joke Robaard & Camiel van Winkel, Archive Species. Bodies, Habits, Practices

In dit lijvige beeld- en tekstboek, gebaseerd op haar persoonlijke archief van (mode)advertenties en editorialen van de laatste veertig jaar, ontwikkelt Joke Robaard samen met Camiel van Winkel een praxis die ze omschrijven als ‘visuele antropologie’: ze eigenen zich beelden toe, assembleren nieuwe beelden en ontbinden op die manier de bekende categorieën waarmee beelden worden ingedeeld. Aan Archive Species ging een jarenlang onderzoek vooraf naar veranderende beeldtaal en de representaties van het geklede lichaam, getoetst aan theorieën van onder meer Simmel, Barthes, Foucault, Bachelard en Deleuze, maar ook van Plato, Sloterdijk en Koolhaas. Het boek bestaat uit drie theoretische essays, twee kleinere tekstuele en visuele bijdragen, en in het midden de ‘Archive Sections’: tweehonderdvijftig pagina’s vol zwart-witbeelden gelinkt aan thema’s als distinction, menagerie, archetypes, identity and otherness, elsewhere, tribalism en materiality. Langs de randen van de teksten loopt een spoor van modebeelden, associatief gebundeld rond thema’s behandeld in de essays, en aan het einde biedt de ‘social fabric glossary’ fragmenten uit theoretisch bronmateriaal.

In ‘The Politics of Appropriation’ houden Robaard en Van Winkel concepten als transgressie en normalisatie in de mode tegen het licht: ze verklaren evoluties op het gebied van design als het gevolg van veranderende codes, of van veranderend talig gedrag. Met een barthesiaanse blik onderzoeken ze mode als taal, om vervolgens scherp te stellen op de veranderende relatie tussen mode en beeldende kunst sinds de jaren zestig: van Rothko’s schilderijen die als decor voor modecreaties dienden tot samenwerkingen tussen grote modehuizen en kunstenaars (populair sinds de jaren negentig), en van modeadvertenties waarin gedweept werd met het vrije kunstenaarsbestaan tot het vervolgens bewust en nadrukkelijk vermijden van elke kunstreferent in advertenties van onder meer Comme des Garçons, Helmut Lang en Benetton. Aan de hand van treffende modebeelden wordt getoond hoe verschil, kleur en ras door mode worden opgeslorpt. De conclusie van de tekst is een reflectie op wit als de kleur van puurheid, eenvoud en netheid. Verder stellen de auteurs dat mode sinds de jaren tachtig verbreed is van kledij naar andere luxeproducten om meer symbolisch kapitaal te verwerven – een inzicht dat aan kracht had gewonnen door bijvoorbeeld te verwijzen naar de stijgende populariteit van grote modetentoonstellingen. Zo was in 2018 Heavenly Bodies: Fashion and the Catholic Imagination van The Costume Institute, waar religieuze kunstwerken samen met haute couture werden getoond, met ongeveer 1,7 miljoen bezoekers de meest bezochte tijdelijke tentoonstelling wereldwijd.

In het essay ‘The Assembled Self: The Fall of Bodies (Part I)’ beschrijft Van Winkel de representatie van het menselijk lichaam ten opzichte van de verticale as van planten en de horizontale as van dieren. De voorliefde binnen de mode voor de verticale as komt bijvoorbeeld tot uiting in de keuze om hoge hakken op de catwalk te dragen, om zo het lichaam verder van de grond te tillen, wat met Bachelard wordt verklaard als een uiting van de oeroude droom om te kunnen vliegen. De aantrekking tot de ‘dierlijke’ horizontale as manifesteert zich dan weer in de vele liggende mode-poses. De alomtegenwoordige symboliek van vrouwen als bloemen abstraheert de dood in een tijdloos universum van hernieuwbaar leven. De artificiële ‘natuurlijkheid’ van dergelijke beelden is vanzelfsprekend geworden, in die mate dat de karikaturale redacteur van Vogue, een personage vertolkt door Meryl Streep, in The Devil Wears Prada sneert: ‘Florals for spring? Groundbreaking.’

In ‘The Assembled Self: Ruins in Reverse (Part II)’ gaat Van Winkel verder op het antropologische elan. Hij beschrijft hoe het individu in de modefotografie zich symbolische cultuurproducten kan toe-eigenen in een dialectisch krachtenspel van assimilatie en differentiatie. Een (Amerikaans) voorbeeld is de spijkerbroek. Batailles stellingen over homogenisatie of toe-eigening enerzijds, en excretie of differentiatie anderzijds, worden toegepast op de thematiek van cowboy versus indiaan in modeadvertenties. De onderliggende maar uiteindelijk lege betekenaar is de spijkerbroek, die alle verschil opheft. Want: ‘Denim is unisex, like death.’ De met opzet gescheurde jeans is een voorbeeld van ruins in reverse: het vernietigen van een object vanuit het verlangen om zich sociaal te onderscheiden, of om de stigmata of manufacture zichtbaar te maken in een geautomatiseerde wereld. De cultus van het lichaam wordt via Sloterdijk verbonden met de drang naar het temmen van de natuur, met horticultuur en zoölogie. Dat resulteert in een mens die zichzelf, als gedomesticeerd dier, opsluit in parken en steden. Het ‘geassembleerde zelf’ van de modereportage ontmantelt deze visie: hierin wordt de ruimte bepaald door de fluïditeit van Koolhaas’ Junkspace, het entropische landschap, waarin het zelf voortdurend transformeert.

Een reeks modebeelden vormt de overgang naar het laatste essay, Robaards ‘Unconditional Love, The Repertoire of Poverty’. Deze tekst neemt de gatentrui (of lace sweater) van Comme des Garçons uit 1982 als uitgangspunt om bredere maatschappelijke onderwerpen te duiden, zoals het ‘gat’ in het sociale weefsel. De tekst gaat voorbij aan bestaande interpretaties van de gatentrui gebaseerd op oosterse filosofieën en op het begrip van ‘de leegte’. Het boek eindigt met een genealogie van beelden die het evoluerend concept van gaten in kledij zichtbaar maken, van punk tot luxe.

 Robaard en Van Winkel wijden hun theoretische keuzes aan hun kunsthistorische achtergrond, maar omdat de mode, zoals ze zelf ook schrijven, postdisciplinair in plaats van interdisciplinair is, zou het vruchtbaar geweest zijn om het werk van modetheoretici als Barbara Vinken, Caroline Evans, Joanne Entwistle, Francesca Granata en Ulrich Lehmann aan te raken. Dit had voor een grotere genderbalans gezorgd in de overheersend mannelijke canon die wordt gebruikt om de representatie van het geklede vrouwenlichaam te analyseren. Ook bespiegelingen van Mike Featherstone en Mieke Bal over archiveren en verzamelen hadden een bijkomende kritische laag geboden. Op hun best zijn Robaard en Van Winkel wanneer ze talige, politieke, visuele en antropologische ‘draden’ ontrafelen, bijvoorbeeld wanneer ze Plato’s De Staatsman inzetten om te analyseren hoe een met verf bespatte spijkerbroek een artistiek aura moet bewerkstelligen.

 

• Joke Robaard en Camiel van Winkel, Archive Species. Bodies, Habits, Practices, Valiz, 2019, ISBN 9789492095435.