width and height should be displayed here dynamically

Le Nouveau Réalisme

Het Nouveau Réalisme was een godsgeschenk voor de kunstgeschiedenis dat alleen Frankrijk kon overkomen. Het is een duidelijk gestructureerde beweging met een precieze geboortedatum, een duidelijke chronologie en een definitief einde, een stichter-theoreticus en een overtuigend manifest met een duidelijke definitie. Op 27 oktober 1960 signeerden een aantal kunstenaars in het Parijse atelier van Yves Klein een door Pierre Restany geredigeerde tekst: “Le jeudi 27 octobre 1960, les nouveaux réalistes ont pris conscience de leur singularité collective. Nouveau Réalisme = nouvelles approches perceptives du réel.”

De tekst was geschreven in negen exemplaren, zeven op een blauwe monochroom van Yves Klein, de twee overige op een roze en op een gouden. Alle exemplaren werden gesigneerd door Restany, Klein, Arman, Dufrêne, Hains, Tinguely, Villeglé, Raysse en Spoerri. De dag nadien kwamen deze kunstenaars opnieuw samen bij Yves Klein om er een gemeenschappelijke Antropométhrie te maken. Later traden ook nog César, Christo, Deschamps, Rotella en Niki de Saint Phalle toe tot dit selectieve gezelschap.

Uit de ontstaansgeschiedenis van het Nouveau Réalisme blijkt niet alleen het belang van Pierre Restany, maar vooral dat van Yves Klein. En dit terwijl zijn werk zich eerder aan de andere kant van het artistieke spectrum bevond. In zijn werk was hij vooral op zoek naar het efemere en het immateriële. Zijn hoogste ideaal was kunstenaar te zijn zonder kunst te moeten maken. Met zijn tentoonstelling van Le vide in de Parijse galerie van Iris Clert kwam hij in 1958 het dichtst bij deze persoonlijke betrachting. Twee jaar later stouwde Arman dezelfde galerie van onder tot boven vol met allerhande rommel en noemde hij zijn tentoonstelling Le plein. Huldigde het Nouveau Réalisme een materialistische visie, dan was Yves Klein vooral op zoek naar een spirituele dimensie. De vraag in welke mate beide opvattingen binnen het Nouveau Réalisme met elkaar te verenigen waren, blijft ook in deze tentoonstelling onbeantwoord.

De ‘nouveau-realisten’ beschouwden zich als erfgenamen van Duchamp en de readymade en zoals op de tentoonstelling blijkt uit het hoofdstuk Dialogue avec Duchamp was dit helemaal terecht. In naam van de authenticiteit van zijn oeuvre verzette Yves Klein zich heftig tegen deze erfenis. Wanneer Restany in 1961 de tentoonstelling 40° au-dessus de Dada organiseert, verzet Klein zich tegen de verwijzing naar dada en ontbindt hij op eigen initiatief de groep. “Le Nouveau Réalisme est dissout.” Wanneer hij een jaar later plotseling overlijdt betekent dit het definitieve einde van dit gemeenschappelijk avontuur.

Het is evident dat deze beweging niet zomaar uit de lucht kwam vallen. Deze kunstenaars kenden reeds een autonome productie voordat ze door Restany werden samengebracht, een productie die ze na de ontbinding gewoon hebben verdergezet. Ondanks de door Restany als het ware op voorhand geschreven geschiedenis was het Nouveau Réalisme geen kunstenaarsbeweging, maar een loshangende groep van vrienden-kunstenaars die soms samen tentoonstelden en zoals uit de tentoonstelling ook blijkt, niet altijd op initiatief van hun belangrijkste propagandist. Volgens Arman was het Nouveau Réalisme de kortste beweging van de kunstgeschiedenis: “Vingt minutes après sa fondation, tout le monde s’engueulait.” Anderzijds is het wel zo dat de groep, dankzij het label Nouveau Réalisme en de door Restany gevoerde politiek van tentoonstellingen en publicaties, een grotere impact kreeg. Maar achteraf bleek de groepsgeest belangrijker dan de homogeniteit van de werken. Ondanks hun gemeenschappelijke belangstelling voor de consumptiemaatschappij en hun voorkeur voor de techniek van de assemblage, bezit hun werk geen stilistische eenheid.

De geschiedenis die in Le Nouveau Réalisme verteld wordt, is niet deze van Restany, die in 2003 overleed, maar deze van de kunstenaars. De tentoonstelling viert vroegtijdig en dus op niet officiële wijze de vijftigste verjaardag van deze beweging die er eigenlijk geen was. Ze biedt een frisse kijk, niet alleen op de werken, maar ook op het artistieke gebeuren uit die tijd, en beperkt zich niet tot de ‘officiële’ leden, maar toont ook werk van kunstenaars die in dezelfde geest werkten als Pommereulle, Uecker, Wolf Vostell, Jean-Pierre Raynaud en Eric Dietman.

Dat er andere configuraties mogelijk waren, blijkt uit de in 1962 door Sandberg in het Stedelijk Museum van Amsterdam georganiseerde tentoonstelling Dylaby of Dynamisch Labyrint, dat in de tentoonstelling een belangrijke plaats wordt toegewezen. Niet alleen werd L’espace basculé van Spoerri en Raysse Beach voor een deel gereconstrueerd, de tentoonstelling toont ook een film van Ed van der Elsken, die met zijn camera Dylabybezocht. Deze film is niet alleen een prachtig tijdsdocument, hij toont ook de levendige dynamiek en het feestelijk karakter van de happenings, plus het interactieve aspect van deze kunst, dat in de afzonderlijke werken helaas niet meer tot uiting komt.

De tentoonstelling begint met de invloed van sonore en visuele impulsen uit de urbane omgeving, zoals die in de nonsensicale poëzie van Rotella, evenals in zijn afgebladderde affiches en deze van Hains en Villeglé tot uiting kwam. Hun intentieverklaring getrouw verleende hun “nieuwe kijk op de werkelijkheid” de banale werkelijkheid een poëtische dimensie die ons vandaag evident lijkt.

Vijftig jaar na datum kan men zich nog moeilijk voorstellen hoe radicaal de gestes waren waarmee deze kunstenaars hun publiek confronteerden. De samengeperste auto’s of compressions van César, de stapelingen of accumulations van industrieel vervaardigde consumptiegoederen van Arman, de in zijn tableaux-piègesbetrapte realiteit van Spoerri, de afgebladderde affiches of décollages van Raymond Hains, de met verf gevulde bas-reliëfs of Tirs van Niki de Saint Phalle, waarop de toeschouwer met een windbuks kon schieten tot ze als kleurrijke verfbommen uit elkaar spatten, de zichzelf vernietigende machines van Tinguely of deempaquetages van Christo, vloekten vreselijk met de verfijnde esthetiek van zowel de geometrische als lyrische abstractie. Maar het Nouveau Réalisme stond niet op zichzelf. Op de tentoonstelling wordt ook duidelijk gemaakt dat ze deel uitmaakte van een beweging, die sinds het einde van de jaren ’50 onophoudelijk de artistieke beeldtaal trachtte te vernieuwen en waartoe ook de neodadaïsten, Fluxus, Zero en de popart behoorden.

Het Nouveau Réalisme wordt dikwijls voorgesteld als een Franse versie van de popart, wat niet helemaal juist is. Als er al verwantschappen zijn, dan is het eerder met de Amerikaanse junk art van Kienholz of de assemblagekunst van kunstenaars als Jasper Johns en Robert Rauschenberg. Op een bepaald moment zijn er ook contacten geweest tussen deze Franse en Amerikaanse kunstenaars en hebben ze ook samen tentoongesteld. Tot een echte doorbraak van het Nouveau Réalisme in de Verenigde Staten is het, ondanks Tinguely’s Hommage à New York, een in de tuin van het Moma gepresenteerde sculptuur die zichzelf met vrolijke bombast vernietigt, echter nooit gekomen. Het verschil tussen beide artistieke opvattingen was veel te groot. Ook dit is in de tentoonstelling duidelijk merkbaar. Gelijkaardig werk van Rauschenberg (Combine Painting – Door) en Niki de Saint Phalle (Tir avec roue et poussette) hangen er naast elkaar. Hieruit blijkt dat het werk van de Fransen veel verhalender en anekdotischer is, terwijl de Amerikaanse esthetiek in staat blijkt tot een weids gebaar en een grotere synthese. In 1962 organiseerde Sidney Janis in zijn galerie in New York de tentoonstelling The New Realists, waarin naast werk van Arman, Christo, Klein en Tinguely, werk was opgenomen van Peter Blake, Jim Dine, Indiana, Lichtenstein, Oldenburg, Rosenquist, Segal, Warhol en Wesselman. Eerder dan de doorbraak van de Nouveau Réalisten in Amerika, betekende dit de internationale doorbraak van de popart.

 

• Le Nouveau Réalisme tot 2 juni in de Galeries nationales du Grand Palais, Square Jean Perrin, 75008 Parijs (01/44.13.17.11; www.rmn.fr/galeriesnationalesdugrandpalais). Van 9 september tot 27 januari 2008 is de tentoonstelling ook te zien in het Sprengel Museum in Hannover.