width and height should be displayed here dynamically

Leen Voet

Leen Voet, Je fais ce que je veux, Baronian, Brussel, 2022, kunstenaar en Baronian, foto Isabelle Arthuis

De overzichtstentoonstelling van Leen Voet (1971) in Museum M overweldigt in eerste instantie door kleuren en vormen. Haar schilderijen zijn herkenbaar en toegankelijk, maar die affectieve onmiddellijkheid is bedrieglijk. Voets reeksen zijn weliswaar vaak persoonlijk en intiem – getuige daarvan de vele voornamen in haar reekstitels – maar het zijn nooit spontane uitvloeisels van het leven van de kunstenaar. Om te beginnen werkt de kunstenaar in reeksen, die gestuurd worden door objectiverende procedures. In Leuven toont ze, verspreid over vijf zalen, zes schilderijenreeksen en drie reeksen met tekeningen, waarin meestal een maatschappelijk instituut centraal staat: het huishouden (Alda & Armand), het huwelijk (Je fais ce que je veux), het onderwijs (Bert Vandael), de kerk (Sint-Rita) en de kunst (Félix en Bernard, Paul & Constant). Voor elke reeks vertrok ze van bestaande beelden, die meestal eerst bewerkt werden tot digitale schetsen, zo blijkt uit de bijbehorende publicatie. Haar beheerste, gelaagde manier van schilderen vereist heel wat afplakwerk en andere technieken die de hand van de kunstenaar uitwissen. Het resulteert in composities van kleurvlakken die vaak van elkaar worden gescheiden door flinterdunne haarlijntjes en overschilderd zijn met ‘vrije’ grafische elementen, zoals rasters, lussen en golven. Menselijke figuren worden steevast gereduceerd tot anonieme, gezichtsloze vlakken of contouren.

De tentoonstelling opent met twee reeksen waarin traditionele rollenpatronen centraal staan. Alda & Armand (2018-2019) is een reeks composities met bloemen op groot formaat die teruggaan op gezeefdrukte keukenhanddoeken. Voet noemde de reeks naar haar ouders. Haar moeder kreeg de handdoeken ooit op een voedingsbeurs, waar ze voor haar kruidenierszaak op prospectie was. Voets vader schonk ze uiteindelijk aan zijn dochter, op voorwaarde dat ze er schilderijen van zou maken. Huishouden en economie raken elkaar hier aan, en abstractie en anekdotiek zijn in deze reeks duidelijk geen tegenpolen. Dat geldt ook voor de andere reeks in deze zaal, die is gebaseerd op een televisieoptreden (Rendez-vous avec …) in de jaren zestig waarin de Franse acteur, komiek en zanger Bourvil (1917-1970) het lied ‘Je fais ce que tu veux’ opvoerde. Met een kleine verschuiving luidt de reekstitel bij Voet veelzeggend Je fais ce que je veux (2019-2021), waarmee ze haar eigen draai geeft aan Bourvils cynische lied over familiaal geluk. We zien een aantal portretten van een koppel, waarbij de vrouw als een statisch element op een stoel zit en de man om haar heen danst. Beide lichamen zijn gereduceerd tot contouren in een abstracte, gerasterde ruimte. Zowel de figuren als de ruimte lijken op die manier inwisselbaar, alsof de vorm alleen nog moet worden opgevuld met concreet ‘koppelmateriaal’. Elk portret tegen de muur gaat vergezeld van een losstaand schilderij op poten. Op de achterkant staan strofen uit het lied van Bourvil. De vierkanten en ruiten op deze werken zijn gebaseerd op de patronen van de zes deuren in de tv-uitzending, al kun je dat alleen maar afleiden uit de tentoonstellingsbrochure. De werken doen denken aan minimalistische schilderkunst, maar de presentatie en het formaat geven de doeken dan weer een antropomorfe indruk, alsof ze vrij door de zaal kunnen bewegen.

Een hoogtepunt is de nog lopende reeks Bert Vandael (2016-heden) in de tweede ruimte. De reeks is genoemd naar de leraar die Voet in het kunstsecundair de opdracht gaf om wekelijks een landschap te schilderen. Een aantal van de zestig aquarellen die Voet destijds maakte, bewerkte ze tot bijna onherkenbare patroonschilderijen, opgebouwd uit kleurvlakken en grafische motieven. Rasters suggereren een mathematische indeling van de ruimte en refereren aan kunsthistorische hulpmiddelen om een beeld te kopiëren. De motieven – zigzags, lussen, lijnen, golven – zijn willekeurig, alsof ze er vooral zijn om de vlakken op te vullen of te doorbreken. Tegelijk suggereren ze op een comicachtige manier echter ook beweging. De opstelling is ritmisch: de bewerkingen hangen tussen de landschappen. Analoog aan de nieuwe versies worden de originelen steeds verticaal opgehangen, naast de bewerking: ze worden niet als landschappen maar als portretten gepresenteerd. In de meeste gevallen betekent dit ook dat ze negentig graden werden gekanteld. Onwillekeurig kantelt de toeschouwer zijn hoofd, als om de zeven verschillen te kunnen zoeken, of misschien denkend aan de clichématige goede raad van de tekenleraar dat je een werk het best ondersteboven bekijkt om te zien of de compositie goed is.

De derde en vierde zaal vormen visuele tegenpolen. In Sint-Rita schilderde Voet de betonnen interieurs van een aantal twintigste-eeuwse kerken in een fel kleurenpalet. Ze staan opgesteld op een soort schildersezels, tegen de achtergrond van een kanariegele muur, wat contrasteert met de daaropvolgende – en enige – kleurloze reeks, Félix (2009-2010): in de 774 potloodtekeningen onderwierp de kunstenaar zichzelf aan het natekenen van het gehele oeuvre van de Belgische modernist Felix De Boeck (1898-1995). Diens idiosyncratische vorm van abstractie stond in dienst van spiritualiteit en transcendentie, wat zich uitte in een doorgedreven gebruik van het motief van de cirkel. Voets reproducties zijn tegendraads door haar gebruik van arceringen. De geste is niet eenvoudigweg ironisch. Ze liet haar eigen artistieke productie immers voor een lange tijd volledig bepalen door De Boecks oeuvre: de jaartallen op het titelplaatje laten zien dat de reeks gemaakt werd over een periode van twee jaar. Gedurende die tijd moet Voet zich bijna elke dag met zijn werk hebben ingelaten. Dat veronderstelt een vorm van overgave en onthechting.

Op de bovenverdieping van het museum bevindt zich het sluitstuk dat speciaal voor deze tentoonstelling geconcipieerd werd, Bernard, Paul & Constant (2022-2023). Deze installatie is gebaseerd op drie schilderijen van ateliers van negentiende-eeuwse kunstenaars uit de collectie van Museum M: Constant Dratz, Bernard Jos Van Gobbelschroy en Paul Haesaert. Twee werken portretteren ook de schilder en zijn model. Voet blies het formaat van de originelen op en reduceerde de ruimte, de objecten en de figuren tot vlakken en lijnen in blauw, rood, geel, grijs en zwart. Ze presenteert ook drie monochromen in de primaire kleuren, in het formaat van de oorspronkelijke werken. De opstelling refereert aan een schildersatelier, dat hier wordt neergezet als een in scène gezette compositie: verschillende werken staan tegen de muur, een tweetal werken worden horizontaal op poten gepresenteerd, als een tafel. Het kleurgebruik en de vele rechthoeken verwijzen nadrukkelijk naar De Stijl, maar het effect is allesbehalve ernstig. Wat zou Mondriaan, die brak met Theo van Doesburg omdat die diagonalen gebruikte in zijn werk, niet gevonden hebben van het vierkante kantelraampje dat te zien is op een van de werken?

Tot slot hangt in de zaal met de reeks Félix een zelfportret in grijstinten. Als enig werk dat niet in een reeks wordt gepresenteerd, lijkt het een sleutelfunctie te hebben. De figuur, een portret van de kunstenaar als jonge vrouw, kijkt nadrukkelijk naar de vele zelfportretten in het oeuvre van De Boeck. Het schilderij gaat terug op een jeugdwerk uit 1988, waarop de kunstenaar zichzelf afbeeldde met de archetypische getormenteerde blik met beschaduwde ogen. De titel van het werk in M, Heilig Graf (2023), is de naam van de school in Turnhout waar de kunstenaar les kreeg van bovengenoemde Bert Vandael. Een tekenend detail is dat het Heilig Graf, toen Voet er werd opgeleid, nog een uniformschool voor meisjes was. Typerend waren de grijze plooirokken. Stonden zij model voor dit schilderij, en is dit werk misschien een stellingname tegen alles wat uniform is?

Ook hier zoekt de kunstenaar haar picturale vrijheid in dialoog met geïnternaliseerde instituten. Het is met andere woorden geen zoektocht naar absolute vrijheid of glorieuze autonomie, maar een soort van schilderkundig détournement, een speling binnen en ondanks de gangbare marges van het medium en zijn geschiedenis. Het machismo van dogma’s bestrijd je wellicht niet met spierballengerol. Voet zet liever in op de frictie en resonantie van tegenstellingen, zoals universeel versus anekdotisch, persoonlijk en onpersoonlijk, transcendent en banaal, naïef en geschoold. En ook de tegenstelling tussen abstract en figuratief houdt niet stand: niet alleen tekenen zich in het abstracte steeds figuren af, figuratie doet zich bij Voet ook voor als een vorm van abstractie, in de zin van weglating. De beginneling die bijvoorbeeld denkt dat hij alle afzonderlijke bakstenen in een muur moet schilderen om de werkelijkheid te benaderen, komt bedrogen uit. Op een van de Bert Vandael-werken zet Voet die vergissing niet recht, maar herhaalt ze haar liever, weliswaar op een andere manier: als een willekeurig raster in een plat vlak dat evengoed helemaal niets voorstelt. Het is een van de vele momenten waarop Voet nog een andere tegenstelling op losse schroeven zet: die tussen goed en fout. Het levert een tentoonstelling op die afstandelijker en moeilijker te beoordelen is dan ze in eerste instantie lijkt.

 

• Leen Voet, tot 10 september, M Leuven, Vanderkelenstraat 28.