width and height should be displayed here dynamically

Léon Stynen, architect

Sinds begin oktober staan er twee houten structuren op het geasfalteerde plein voor deSingel in Antwerpen. Het zijn replica’s van twee gevels (die van het woon- en kantorencomplex Zonnewijzer (1955) en C&A Antwerpen (1963)) op schaal 1:5. Ze staan wat vreemd tegenover elkaar, getrouw aan hun respectievelijke oriëntaties op hun eigenlijke locatie in de stad. Maar in hun vormelijke hoofdkenmerken zijn ze duidelijk aan elkaar verwant, alsook aan de (oude) gevel van deSingel. Deze structuren, ontworpen door Eagles of Architecture, vormen de teasers van de tentoonstelling Léon Stynen, architect, een initiatief van het Vlaams Architectuurinstituut dat vertrekt vanuit het idee om aandacht te schenken aan belangrijke figuren voor de Belgische architectuur van na de Eerste Wereldoorlog die internationaal echter nooit grote bekendheid hebben verworven.

De actieve carrière van Stynen (1899-1990) besloeg meer dan een halve eeuw. Stynen bouwde samen met zijn oud-student en latere partner Paul De Meyer een groot aantal gebouwen op verschillende schalen, en nam belangrijke posities in in zowel het onderwijs als de professionalisering van het architectenberoep in België. Zijn gebouwen maken indruk door hun ‘generositeit,’ die zich meteen bij het betreden laat voelen. Een bekend voorbeeld daarvan is de brede, langzaam klimmende trap in deSingel die naar de brede, glazen hal voert en het hellend vlak van de wandelgang rond de Blauwe Zaal.

Geert Bekaert beschreef het gebouw voor deSingel als ‘…Stynens testament in steen en de meest complete samenvatting van zijn oeuvre’ en het lijkt dan ook de ideale plek om deze tentoonstelling te houden. Als je echter de ingang van Stynens gebouw neemt, dien je nog een kleine omweg naar de expo te maken Ze bevindt zich immers in de tentoonstellingsbox in de uitbreiding gebouwd door Stephane Beel Architecten (2010), die een ander, veel neutraler interieur biedt dan de ruimtes van Stynens complex. Wel voert een parcours de bezoeker door het oude gebouw, langs nog twee andere houten structuren van Eagles of Architecture en langs de foto’s die Filip Dujardin maakte van Stynens werken. VAI heeft gekozen voor een ‘archiefaanpak’ waarbij de projecten niet-hiërarchisch naast elkaar worden gezet. Bijna vierhonderd tekeningen en prenten worden tentoongesteld, terwijl er slechts drie maquettes te zien zijn (Stynen werkte bij voorkeur met tekeningen). Er zijn ook vijf interviews met mensen uit de kringen van de architect te zien, en visuele opnames van belangrijke gebeurtenissen, zoals de opening van zijn gebouwen. Tijdens de tentoonstellingsperiode worden in de kleine zaal aan het einde van de tentoonstellingsruimte thematische, tijdelijke tentoonstellingen over deelaspecten (zoals ‘Stynen kiest kunst’ en ‘Stynen in Chandigarh’) van het werk gepland.

Voor de organisatie van de tentoonstelling hebben de curatoren zeven thema’s gedefinieerd, die zij in de bezoekersgids uitwerken: van de schaal van het landschap tot de schaal van meubilair. Eagles of Architecture trok deze logica echter niet door in de scenografie, maar liet zich inspireren door het principe van het rariteitenkabinet. De tekeningen hangen dicht bij elkaar aan alle wanden van de tentoonstellingsruimte, zelfs aan de deuren. Over het oeuvre van Stynen zijn de meningen altijd zeer verdeeld geweest, en het blijft nog steeds moeilijk om er zich tegenover te positioneren. Er zijn delicate, zorgvuldig doordachte, modernistische projecten, maar de tentoonstelling toont ook een soort rusteloosheid die heerst in de formele zoektocht. Dit wordt heel duidelijk in de chronologische lijn die de scenografie aan de onderzijde van de muren introduceert: tekeningen of foto’s volgen hier een tijdlijn op een iets andere witte achtergrond dan die van de hierboven opgehangen tekeningen. De droge chronologie toont vooral de kwetsbaarheid van Stynens vroege werken, omdat projecten uit eenzelfde periode getuigen van grote verschillen in stijl en benadering. Het is verbazend om te zien hoe eerlijk en direct Stynen invloeden overnam en toepaste op zijn eigen werk. Het is niet duidelijk of deze vrijmoedige benadering een bewuste curatoriële ingreep is of het gevolg van de scenografie, maar het zet in ieder geval aan tot een kritische lezing van Stynens oeuvre.

Het celebreren van een oeuvre in een tentoonstelling heeft vaak een tegengesteld effect, en dit risico loopt ook deze tentoonstelling. Gelukkig bestaat de begeleidende catalogus uit een tiental essays, waarin het oeuvre van Stynen vanuit verschillende invalshoeken wordt besproken. De teksten gaan dieper in op de projecten, leggen de dilemma’s bloot die met een dergelijke intense architecturale productie gepaard gaan, en nodigen uit tot verdere interpretatie. Misschien is het belangrijkste aspect van het door Stynen gerealiseerde werk wel de discussies dat het op gang brengt over wat goede architectuur nodig heeft.

 

• Léon Stynen, architect, tot 20 januari in deSingel, Desguinlei 25, 2018 Antwerpen.