width and height should be displayed here dynamically

Lucian Freud

Lucian Freud (1922) is een schilder zoals veel mensen een schilder graag zien. De 85-jarige Freud staat bekend als rebels, onder andere vanwege de hardnekkigheid waarmee hij altijd traditioneel figuratief is blijven werken. Hij zou een notoir vrouwenversierder zijn, veeleisend voor zijn modellen en een tikje arrogant. Bevalt een doek waar hij aan werkt hem niet, dan trapt hij het resoluut doormidden, aldus enkele modellen. Daar staan enkele minder macho, maar eveneens klassiek klinkende ‘kunstenaarseigenschappen’ tegenover; de schilder is intuïtief (“The only reason I ever do anything is impulse.”) en hij ziet schoonheid juist daar waar anderen wegkijken. Het feit dat Freud interviews steevast weigert, draagt nog eens bij aan de mythe rond zijn persoon.

De taal waarmee het werk van Freud omringd wordt, in menige catalogustekst en krantenrecensie, maar vooral ook in de uitspraken van de kunstenaar zelf, sluit aan bij dit romantische imago. Argumentaties over de schilderijen verzanden regelmatig in dromerige observaties. De warrige catalogustekst bij de huidige tentoonstelling in Den Haag (eerder te zien in Ierland en in Denemarken) van gastcurator Catherine Lampert, goede vriendin van Freud en voormalig directeur van de Whitechapel Art Gallery in Londen, is hierop geen uitzondering. Dat alles maakt het serieus bestuderen van het werk er niet makkelijker op.

Zo vroeg ik me bijvoorbeeld af hoe het nu mogelijk is dat Freud, volgens criticus Robert Hughes toch de grootste levende realistische schilder, kan leven met de dikke, brokkelige verf op veel van zijn doeken, juist op de meest doorwerkte delen van de compositie, zoals de gezichten en handen. Die structuur werpt, in ieder geval in de belichting op deze expositie, schaduwen die het onderscheiden van kleur bemoeilijken. Schilder Lawrence Gowing heeft Freud eens gevraagd of hij niet vond dat die klonterige aard van zijn verf (soms nat op droog aangebracht) de gelijkenis tussen huid en verf verstoorde. Freud vertelde daarop: “Ik wil dat de verf functioneert als huid, wat iets anders is. Ik weet dat mijn idee van portretkunst is voortgekomen uit ontevredenheid over portretten die op mensen leken. Ik wil dat mijn portretten van de mensen zijn en niet als de mensen, niet het uiterlijk van het model hebben, maar het model zijn. Ik wilde niet slechts een gelijkenis bereiken als een nabootser, maar hen uitbeelden als een acteur.” Het voorbijstreven van een directe fysieke gelijkenis met het model, tot een portret dat meer omvat dan het uiterlijk: het is zeker een boeiend antwoord. Het is dan ook vaak geciteerd, en iemand met een even romantische aard als de schilder zal niet verder doorvragen. Maar verschuift Freud met dit antwoord niet slechts het probleem? Want zit de klonterige, brokkelige aard van zijn verf niet ook het ‘uitbeelden’ van de modellen in de weg? En wat betekent dat nou eigenlijk precies, ‘het uitbeelden als een acteur’, en dat de doeken ‘het model zijn’? Wat krijgt nu eigenlijk de nadruk als hij spreekt over zijn doel van het schilderen, een ‘intensivering van de realiteit’?

Het zijn vragen die in deze expositie niet onderzocht worden. De samenstellers hebben zich helaas noch middels de opstelling, noch in de catalogus daadwerkelijk ingespannen om serieus over het werk van Freud na te denken. De expositie wordt voorgesteld als een overzicht, de eerste omvangrijke overzichtstentoonstelling in Nederland. De indeling is niet chronologisch, maar bestaat uit groeperingen van “thematisch en intuïtief verwante afbeeldingen” (zaaltekst), met daarbij een zaal met vroeg werk dat zich in stijl duidelijk van het overige onderscheidt. Heel algemeen gesproken is de expositie wel representatief voor het oeuvre van Freud. Er is van alles wat: de stillevens uit de tuin, herhaaldelijk gebruikte modellen als de moeder van de kunstenaar en performer Leigh Bowery, naakten, slapenden, kinderen, dieren en interieurs. Maar voor een echt overzicht is deze expositie eigenlijk te mager; er ontbreken te veel werken. Niet alleen de doeken die het nieuws haalden ontbreken, zoals het naaktportret van een zwangere Kate Moss (2002), het portret van koningin Elizabeth II (2001) en dat van Bruce Bernard, dat in 2007 op de veiling een record opleverde (als het duurst verkochte werk van een levende Europese kunstenaar). Ook van de qua formaat spectaculaire en de inhoudelijk wat meer complexe doeken (zoals wellicht The painter surprised by a naked admirer uit 2005, een zelfportret met naaktmodel aan het been van de schilder geklemd, of een ambitieuze ‘kopie’ als After Cézanne uit 2000) hadden er meer aanwezig moeten zijn. Dat gemis schijnt te komen doordat het merendeel van Freuds oeuvre in particulier bezit is en bruiklenen derhalve lastig te krijgen zijn. Dat ligt wellicht ook wel aan het feit dat Freud de afgelopen jaren al vaker in overzichtsexposities te zien is geweest, zoals het grote retrospectief van 2002 in Londen, Barcelona en Los Angeles en het overzicht in Venetië twee jaar later. Naast die completere exposities voegt de tentoonstelling in Den Haag, behalve een introductie aan het Nederlandse publiek, weinig toe.

Lucian Freud tot 8 juni in Gemeentemuseum Den Haag, Stadhouderslaan 41, 2517 HV Den Haag (070/33.811.11; www.gemeentemuseum.nl).