Patrick Van Caeckenbergh
Bespreking van de publikatie van Marie-Ange Brayer
In de rubriek “Over Boeken” publiceren wij de gegevens van de boeken, catalogi, tijdschriften en allerhande uitgaven waarvan ons een exemplaar wordt toegestuurd. Zo blijft U op de hoogte van de nieuwe aanwinsten in de Amarantbibliotheek, die desgewenst geraadpleegd kan worden tijdens de kantooruren (best na telefonische afspraak). Aan enkele publicaties die ons om een of andere reden belangrijk of interessant lijken, besteden we ruimere aandacht in een bespreking.
PATRICK VAN CAECKENBERGH; CCC Tours & Paleis voor Schone Kunsten Brussel; Tours/Brussel, 1992, 60 pp.
Marie-Ange Brayer staat voor een stijl, een rechtlijnig betoog, een degelijke formele en inhoudelijke aanpak. Haar verfrissend artikel over van Caeckenbergh in de catalogus van het PSK munt uit door een gedurfde verstrengeling van een analytische en een synthetische benadering. Ook haar artikels over Rodney Graham en James Turell in Forum International of over Marin Kasimir in Artefactum getuigen van eenzelfde frisse, onverbogen aanpak.
Vanuit een doorgedreven en correcte lectuur van van Caekenberghs werk beklimt Brayer een stijgend en moeilijk begaanbaar pad, omlijning van een zich steeds duidelijker profilerende ruimte waarin zij, in het gezelschap van literators, paleontologen, antropologen of botanici, van Caeckenberghs beelden ter discussie stelt in een breder, overkoepelend kader. In een stijl die neigt naar absolute precizie en inspeelt op de pluriforme syntaxis van het Frans, werpt ze op uitgebalanceerde wijze een licht op het werk van deze kunstenaar. Brayers nauwkeurige formuleringen steunen op haar kennis van een aantal moeilijke begrippen zoals epistemologie, homologie, taxonomie of metonymie – een rijk theoretisch instrumentarium waarvan ze zich tijdens haar betoog handig weet te bedienen. Toch blijft ze in die theorie niet steken, integendeel, haar sterkte ligt in het feit dat ze zich nooit te ver van van Caekenberghes werk verwijdert, behalve in haar sluitstuk, waar ik straks op terugkom.
Haar tekst beschrijft een slingerbeweging. Ze bouwt hem in de diepte uit en geeft, door involutie, gestalte aan de twee centrale punten in van Caekenberghs werk: zijn verbrokkelde, heterogeen samengestelde kennis en zijn dierenwereld als allegorie voor de mensenwereld. Een aantal concepten, hoofdingen van de verschillende stukjes (I.Eilanden; het huis; II.Cosmografica: het nest; III.De archivering van ruïnes; IV.Constellaties: de eigenaardigheden; V.Nomadische kennis: de leurder; VI.Dierenriemen: de dier-wording), doen dienst als richtinggevend materiaal, als bakens die het betoog tegelijkertijd inluiden, leiden en samenvatten. Van Caeckenbergh brengt volgens Brayer een verbrokkeld weten in beeld dat, puttend uit allerlei disciplines, rationele classificatiesystemen ondermijnt. Deze heterogeen geënsceneerde kennis is daarenboven ook nog ruïne van zichzelf omdat haar aspect, haar beeld, gewijzigd wordt naargelang de configuratie waarin ze optreedt. Van Caekenberghs kennisysteem, zegt Brayer, is onderhevig aan een voortdurende morfogenese.
Deze morfogenese staat in onmiddellijke verhouding met het tweede element in van Caekenberghs werk, de “dier-wording” (term van Deleuze en Guattari) in de mens. Brayer start haar tekst vrijwel onmiddellijk met een reflectie over het verband tussen de mens/het dier en zijn woning, waarbij de architectuur van de woning ruimte lijkt te bieden aan de denkwereld. Zij laat haar betoog uitgroeien tot een inhoudelijke definitie van die denkwereld aan de hand van een indringende interpretatie van La Scarabée Sacrée (1990). Dit werk (naar een verhaal van Henri Fabre), waarin een mestbol door twee scarabeeën draaiende wordt gehouden en waarop de naakte kunstenaar, verwijzing naar zijn dier-wording, plaatsgenomen heeft en mediteert over de aard van zijn denkwereld, is een allegorie voor de slingerbeweging van de menselijke denkwereld tussen ratio en instinct. Deze allegorie doorkruist alle werken van van Caekenbergh en wijst op de onbestendigheid van de menselijke geest die, in wezen zowel vluchtig als voortvluchtig, doortrokken wordt van zijn toekomstbeeld, van zijn wording.
In het laatste stukje Dierenriemen: de dier-wording plaatst Brayer de relatie mens-dier via een nogal explosieve opsomming van systemen, literaire werken en projecten in een breder perspektief. Maar het perspektief dat zij ons hier biedt, trilt, barst uit zijn voegen door een overdreven aantal opsommingen. Haar overzicht blijft, ondanks de vrijwillig gecreëerde hiaten, volgbaar, maar op het einde van de tekst is de lezer wel buiten adem en verlaat hij, ietwat verward, de afgelegde route. Deze verwarring wordt gecreëerd door de citaten, de stem van derden, die een versnippering van de tekst in de hand werken. Het is alsof Brayers tekst het verbrokkeld kennissysteem dat van Caekenbergh telkens opnieuw in zijn werk ensceneert, aankleeft of overneemt. Als resultaat krijgen we een tekst die, ondanks zijn sterke opbouw, opgebroken wordt door heterogene kennis die de argumentatie tracht te dwarsbomen. Waarschijnlijk past Marie-Ange Brayer dit procédé onbewust toe. Vermoedelijk aangewakkerd door de geest van van Caekenberghs werken, verrichtte zij subtiel speurwerk. Op basis van een vernuftig en heterogeen documentatiesysteem heeft zij dan een tekstconstructie opgezet die doorkruist wordt door stemmen, theorieën, systemen van derden. Het resultaat van een dergelijke werkwijze heeft voor- en nadelen. Voordelen omdat het getuigt van een scherp inzicht in het bestudeerde werk; nadelen omdat het er zich te weinig van distantieert en een versplintering in de hand werkt. De aangevoerde bronnen blijken de tekst al te vaak enkel te illustreren -wat een levendig en boeiend resultaat oplevert doch geen enkel spanningsveld in de tekst introduceert. Daardoor krijgt de lezer de indruk dat de illustratie -het citaat – de noodzakelijke motor van de tekst wordt.
De aantrekkelijke tekst van Marie-Ange Brayer wordt op onterechte wijze “geschaad” door de Nederlandse vertaling van het vertaalbureau T. & C. Visser. Hoever is het gekomen als een Nederlandstalig lezer noodgedwongen moet kiezen voor de Franse of de Engelse versie? Op basis waarvan sleept dit vertaalbureau, dat haar houterigheid en haar letterlijke tekstinterpretatie al zovele malen kon tentoonspreiden in tijdschriften en catalogi, haar opdrachten in de wacht? Waarom stelt het PSK geen editor aan die de ingezonden Nederlandse vertaling redigeert? Heel wat projecten, die mits een iets professioneler aanpak sterk zouden staan, gaan door een slordige begeleiding door de knieën. Welke Nederlanstalige lezer zou na de volgende zin: “Deze poging om de werkelijkheid uitputtend te behandelen in een inventaris, de vaststelling van de onmogelijkheid ervan, leidt ons naar de constellaties van de taxonomische kennis” nog verder willen lezen? Jammer. Jammer voor Marie-Ange Brayer en haar lezers.