Substitutes
Op een vrijdagavond eind april opent in de Amsterdamse Warmoesstraat een tentoonstelling met kunstwerken uit de vroege twintigste eeuw tot vandaag, gericht op het lichaam en de normatieve kaders die onze relatie tot het lichaam beperken. Philipp Gufler (1989), kunstenaar en initiator van de tentoonstelling, houdt een pleidooi tegen dergelijke beperkingen en voor een meer fluïde benadering van lichaam en identiteit. Dat wordt steeds vaker afgedaan als een trend, maar de historische bijdragen aan de tentoonstelling bewijzen dat een dergelijke ‘vloeibaarheid’ van alle tijden is.
Zo zijn er schilderijen te zien van androgyne figuren, gemaakt in de jaren 1910 door Elisar von Kupffer (1872-1942). Diens panoramaschildering van tientallen lichamen in een paradijselijk landschap, vijfentwintig meter lang en getiteld Die Klarwelt der Seligen (De Heldere Wereld der Gelukzaligen), vormde de inspiratiebron voor het centrale werk in de expositie. Body/Text is een cirkelvormige ruimte, gecreëerd met een doorzichtig stuk textiel dat Gufler in hetzelfde reusachtige formaat vervaardigde. Gezeefdrukte tekstfragmenten nemen de vorm aan van Kupffers gelukzalige figuren. ‘We wait for something to change and nothing does change. So we change ourselves,’ lees ik, mijn lichaam meebewegend met de meanderende tekst, terwijl ik door de transparante stof de andere kunstwerken en bezoekers kan zien.
Aan de muur hangen twee kleurrijke schilderijen van een raaf. Op de grond staan televisieschermen die een registratie tonen van een bloederige performance opgevoerd in een discotheek door onder anderen Rabe perplexum (1956-1996) in 1984, aan het begin van de aidscrisis in Duitsland. In deze voor de queer gemeenschap onrustige periode van politieke onderdrukking en stigmatisering gaf perplexum hun binaire genderidentiteit en wettelijke naam op, om door het leven te gaan als Rabe, Duits voor ‘raaf’. In de Warmoesstraat, een paar deuren verderop op nummer 131, was toen een travestiebar gevestigd waar de Amsterdamse transpionier Aaïcha Bergamin (1932-2014) frequent optrad. Gufler had Substitutes specifieker kunnen maken door dergelijke lokale geschiedenissen in de tentoonstelling te verwerken, maar toch laat hij zien hoe kunstwerken ontstaan in een context van artistieke vriendschap en zelfgekozen familie, over de generaties heen.
De volgende ochtend ervaar ik deze intergenerationele verbondenheid en een gevoel van ‘community’ in de praktijk als ik meerdere deelnemers van Substitutes tegenkom bij de overzichtstentoonstelling van General Idea in het Stedelijk Museum. Ik zie Philipp Gufler arm in arm lopen met de hoogbejaarde moeder van kunstenares Lorenza Böttner (1956-1994), vergezeld door Szymon Adamczak (1991). Een foto van Louwrien Wijers (1941) – de muze van de Canadese kunstenaarsgroep waarvan bijna alle leden stierven aan de gevolgen van aids – hangt aan de muur in een zaal waarin ik ook Bruno Zhu (1991) tegen het lijf loop. In W139 toont Wijers een sculptuur uit 1976 van een bed, inclusief beddengoed, volledig gemaakt van hard roodkoper. Het is een werk waarin de thema’s fluïditeit en lichamelijkheid tastbaar worden, net als in de bijdrage van Zhu, die tubes douchegel en bodylotion heeft gemaakt van zachte stof, en ze op een ver buiten handbereik opgehangen plank heeft geplaatst.
Lorenza Böttner, als Ernst Lorenz Böttner geboren, ontwikkelde, nadat ze als kind in een ongeluk beide armen verloor, een schildertechniek met haar voeten en mond. Bij haar overlijden in 1994 aan de gevolgen van hiv liet ze haar oeuvre na aan haar moeder, die er sindsdien met veel zorg mee samenleeft. Op een zelfportret staat Böttner als gespierde superheld; een hyperrealistisch schilderij toont een gesluierde figuur waarvan het lichaam afwezig lijkt te zijn. De ontroerende registratie van een performance in 1986 toont hoe Böttner zich met haar tenen opmaakt en begint rond te dansen in een plastic gewaad dat om haar armloze lichaam wervelt. Twee ouderlijke figuren komen plots in beeld en zetten Böttner aan tafel. Ze vegen de make-up van haar gezicht, voorzien haar van armprotheses en trekken haar mannenkleding aan. ‘It’s a lot like life,’ zingt Depeche Mode op de achtergrond, in het nummer Master and Servant uit 1984. In werkelijkheid had Böttner tijdens haar leven veel steun aan haar moeder.
In een recensie van de tentoonstelling op de website van Metropolis M stelt Dagmar Bosma treffend dat wanneer kunstenaars ‘structureel buitengesloten zijn door een discriminatoir canon’ het niet betekent ‘dat niemand hen zich herinnert’. Het verschil met wereldberoemde kunstenaarscollectieven zoals General Idea is het aantal mensen dat zich hen herinnert en hen liefheeft. De tentoonstelling en de uitzinnige sfeer tijdens het publieksprogramma maken duidelijk hoe betekenisvol het werk van kunstenaars als Böttner, Wijers en perplexum is voor jongere generaties. Historische en hedendaagse kunstwerken gaan relaties aan via een gedeelde benadering van zelfgekozen vrijheid, inclusief het plezier en het ongemak dat daarmee gepaard kan gaan.
De bijdrage die dit het beste illustreert, is de performance die Szymon Adamczak een aantal weken na de opening opvoert. Zodra de kunstenaar zich bij de toeschouwers voegt in de voorruimte van W139, creëert hij een sterk gevoel van intimiteit. Hij richt zich tot het publiek, kijkt ons aan en zegt blij te zijn vrienden en anderen te kunnen zien die ook met hiv leven. De performance, opgedragen aan het virus dat in zijn lichaam leeft, kan omschreven worden als een poging om verbinding te zoeken met kunstenaars die hem voorgingen. Met medeperformer Billy Mullaney betreedt hij Guflers panorama om de tekstfragmenten al wandelend hardop voor te lezen – een performance die ik bezoekers al eerder heb zien opvoeren. Een jazzy versie van Ariana Grandes ‘Into You’ weerklinkt wanneer de twee jongens in strakke, vleeskeurige kostuums op elkaar beginnen in te springen. ‘I’m so into you, I can barely breathe.’ Adamczak vertelt over de vriendschap tussen perplexum en Böttner, springt met vol vertrouwen op de schouders van zijn compagnon, om daarna langs Zhu’s hoge plank te lopen. Vervolgens gaat hij naast Wijers’ koperen bed op de grond liggen.
Het is niet zo dat het duo de tentoonstelling tot leven brengt, want die is al uitgesproken ‘levendig’. Wat de performance wel doet, is het gevoel van solidariteit en verbinding tussen de kunstenaars versterken, in directe relatie tot de toeschouwers. Nadat de performers hun kostuums aan elkaar hebben vastgemaakt, wordt een tekst uitgedeeld die Adamczak schreef na de ontmoeting met Gufler en Böttners moeder in het Stedelijk Museum. Hij spreekt zich uit voor het onbevangen plezier dat leidde tot zijn en Böttners besmetting, maar hij prijst ook de steun die haar moeder haar gaf, terwijl veel ouders van met hiv geïnfecteerde kinderen zich verbergen onder een sluier van schaamte. Wanneer we allemaal een glas champagne krijgen, vraagt Adamczak, met de performances van Böttner en perplexum op de achtergrond, om te toasten. ‘Dit is waarom ik hier bij elkaar wil komen, bij de werken van Lorenza en Rabe. Om hen te vieren. Om hen te zien dansen. Om voor hen te dansen.’ Proost!
• Substitutes, van 22 april tot 18 juni, W139, Warmoesstraat 139, Amsterdam.