Tom Claassen en Maria Roossen
Er is een ware golf ontstaan van verzorgde kleine publicaties over Nederlandse kunstenaars. Niet alleen Stichting Artimo en de Stichting New Sculpture Museum zijn op dit vlak actief, ook galeriehouder Fons Welters ontpopt zich als uitgever. Voor het recente aan Merijn Bolink gewijde boekje werkte hij samen met voornoemde Stichting Artimo, maar hij opereert ook solo, zoals bij de nieuwe uitgaven over Tom Claassen en Maria Roosen. Beide boekjes bevatten nagenoeg het gehele oeuvre van de betreffende kunstenaar in kleur, alsmede een inleidende tekst. Wat dat laatste betreft heeft Claassen met de Zweedse criticus Pontus Kyander het betere lot getrokken. Kyander plaatst Claassens werk kort in de geschiedenis van de moderne beeldhouwkunst, met name wat betreft de afzegging aan de sokkel en bijgevolg het letterlijk op voet van gelijkheid plaatsen van het beeld en de beschouwer. Hij wijst echter – terecht – ook op de humor in Claassens werk. Humor speelt niet alleen in de meer figuratieve werken een rol, zoals de vier op een dakrand gezeten, ridicuul dikke en karikaturale vogels van brons, waarvan er drie een gouden ketting omhebben; ook de meest abstracte of concrete werken, zoals de enorme ballon van latex die vorig jaar bijna de ingang van Galerie Fons Welters versperde, hebben vaak een lichtelijk grotesk karakter. Typerend voor Claassen is ook dat het materiaal vaak niet in overeenstemming is met de omvang: monumentale werken blijken uiterst fragiel en vergankelijk te zijn. Claassen geeft zich aldus rekenschap van de paradoxen en problemen waarmee de beeldhouwkunst ofwel het ‘ruimtelijk werk’ heden ten dage zit opgezadeld, zonder dat zijn werk een oefening in probleemoplossen wordt.
Het boekje van Roosen heeft de titel Ziezo. De achterflap licht toe: “(zee-zo, the intonation varies), Dutch exclamation when something is finished or ready: ziezo! (there we are), that is done; Ziezo! now we can begin.” Het tekstgedeelte is nogal teleurstellend: Bianca Stigter meende het werk van Roosen kennelijk beter te kunnen benaderen met een reeks losse observaties dan met een coherent betoog. Daar zitten enkele goede passages tussen, maar Roosen had beter verdiend, en dit verder voorbeeldige boekje eveneens. Als men in het afbeeldingsgedeelte het oeuvre aan het oog voorbij laat trekken, blijkt weer eens hoe eenzijdig vaak over Roosen wordt geschreven. De aandacht gaat meestal alleen uit naar de ene pool in haar werk, naar het vloeiende, organische, biomorfe, de manifestaties van vruchtbaarheid en seksualiteit: de schijnbaar spontane generatie van fallusjes in roze kannetjes en van borsten in bomen. Naast het vloeien van de levenssappen zijn er echter ook indammingen. De spiegelende borsten in de pruimenboom zijn immers ook fragmenten zonder lichaam, en bovendien zijn het met hun gladde spiegelende oppervlak allesbehalve moederborsten waarmee het kind volledig versmelt. Bij het prachtige werk in de collectie van Boijmans Van Beuningen, een glimmende borstvrucht in een dode Servische spar, wordt het fragmentarische van de borst nog meer benadrukt: de kringloop van stromen en van plooibaar en vloeibaar lijkende lichaamsdelen lijkt te zijn stopgezet. Uit Ziezo komt echter ook duidelijk naar voren dat het oeuvre van Roosen zelf sterk in beweging blijft: zij wenst zich niet op een signatuur-stijl te laten vastleggen en blijft nieuwe vormen ontwikkelen, zoals recent met de stekelige Doornenbal, een opgerolde kluwen pijn en frustratie – of, prozaïscher: bramentakken. Het is merkwaardig hoe weinig de stekels in het werk van Roosen worden waargenomen.
• Tom Claassen, Galerie Fons Welters, Amsterdam, 1998.
• Maria Roosen,Ziezo, Galerie Fons Welters, Amsterdam, 1998.
• Werk van Tom Claassen en Maria Roosen is nog tot 25 juli te zien bij Galerie Fons Welters, Bloemstraat 140, 1016 LJ Amsterdam. Tot 1 augustus stelt Maria Roosen tevens nieuw werk tentoon bij Art Book, Van Baerlestraat 126, 1071 BD Amsterdam.