width and height should be displayed here dynamically

Vrijstaat

Hoe Amsterdam in 1980 zijn onschuld verloor

Op 29 februari 1980 escaleert een smeulend conflict tussen de gemeente Amsterdam en de meest roerige actievoerders van de stad, de krakers. Het gaat om het pand Vondelstraat 72 [1], vlakbij het Vondelpark, Amsterdams bekendste park, en de P.C. Hooftstraat, de chicste winkelstraat van de stad. Het pand is op 23 februari gekraakt, meteen ontruimd door de politie, maar op 29 februari ‘herkraakt’. Bij die laatste schermutselingen gaat het aanzienlijk harder aan toe dan voorheen bij vergelijkbare conflicten; 53 agenten raken gewond, 25 moeten er naar het ziekenhuis. Nadat de politie is afgedropen, beginnen de krakers barricades op te werpen op de openbare weg. ’s Avonds is het pand van beide zijden van de Constantijn Huygensstraat, een doorgaande verkeersweg met trams die onder meer richting Museumplein en Concertgebouw loopt, onbereikbaar. De situatie achter de barricades, opgericht met bouwmaterialen en zelfs hele bouwketen, lijkt op die van de Parijse revoluties in de 19de eeuw: krakers organiseren spontaan de verdediging, slepen allerlei materiaal aan en lopen wachtdiensten. [2] De actievoerders dagen het gezag van de overheid uit. In de feitelijke ‘vrijstaat’ Vondelstraat wordt het uitdagende motto van de Amsterdamse krakers- en actiescene in de praktijk gebracht: Uw rechtsstaat is de onze niet.

Slechts voor kort evenwel, want in de vroege ochtend van 3 maart maakt een overmacht van meer dan duizend man politie en leger, compleet met bulldozerpantserwagens en scherpschutters, korte metten met de geïmproviseerde fortificaties. Er vallen geen slachtoffers, zelfs geen gewonden.

In maart en april loopt de spanning in de stad opnieuw hoog op, in de aanloop tot wat een bijzondere feestdag moet worden: de inhuldiging van prinses Beatrix als nieuwe koningin van het Koninkrijk der Nederlanden. Conform artikel 32 van de Grondwet vinden beëdiging en inhuldiging plaats in de hoofdstad Amsterdam. Men herinnert zich in het voorjaar van 1980 echter nog maar al te goed de taferelen die veertien jaar eerder in diezelfde stad plaatsvonden, op 10 maart 1966, toen dezelfde prinses Beatrix in het huwelijk trad met Claus von Amsberg. Wilde geruchten circuleerden dat provo’s – de gepolitiseerde hippies van de jaren 60 – ongemerkt politiepaarden zouden injecteren met LSD, wat de statige dieren tot onkoninklijk gedrag zou kunnen aanzetten. Uiteindelijk bleef het in ’66 bij een beroemd geworden rookbom geworpen naar de ‘Gouden Koets’, nu een onbeduidend voorval, maar toen een shockerende uiting van minachting voor koninklijk gezag en openbare orde.

Vooral de jongste gebeurtenissen in de Vondelstraat zorgen anno 1980 voor een geladen sfeer rond de kroningsplechtigheid. In alternatieve media, zoals met name Radio Stad Amsterdam, zijn militante tegengeluiden niet van de lucht; T-shirts met teksten als ‘Geen woning geen kroning’ en ‘Kein Haus kein Claus’ zijn niet aan te slepen. Beide zijden bereiden zich voor op een nieuwe confrontatie. Op 30 april 1980 loopt het inderdaad fors uit de hand. [3] Overal in de stad zijn manifestaties, demonstraties en acties. Op verschillende plekken in de binnenstad, zoals bijvoorbeeld de Blauwbrug [4] bij het Waterlooplein, ontstaan heftige confrontaties tussen demonstranten en politie, waarbij met stenen en Molotovcocktails wordt gegooid en rake klappen worden uitgedeeld. De politie scheurt met busjes en motoren door de stad, maar raakt het overzicht kwijt en trekt zich steeds verder terug richting de Dam, waar de koninklijke inhuldiging plaatsvindt. Het lawaai van het oproer dringt op een gegeven moment zelfs door tot de koninklijke gasten in de Nieuwe Kerk. [5] Met inzet van grote hoeveelheden zwaar traangas weet de politie uiteindelijk het tij te keren. Aan het eind van de dag is de binnenstad bezaaid met stenen, glas en bouwmateriaal; er zijn honderden gewonden gevallen en er is voor miljoenen guldens schade aangericht.

 

De transformatie van de vrijstaat

Naar Nederlands begrip zijn de gebeurtenissen van voorjaar 1980 traumatisch. Nooit eerder had zulk openlijk geweld zich op straat afgespeeld, werd het gezag van de overheid over het publieke domein zodanig ontkend en verscheen de idee van ‘vrijstaat’ zo duidelijk als een ‘staat in de staat’ – hoe rommelig, geïmproviseerd en chaotisch ook zijn vorm. Evenmin was de harde reactie ooit vertoond van politie en justitie om de orde te herstellen. De gebeurtenissen van 1980 markeren de omslag in de idee van vrijstaat van een open, zorgeloos, speels alternatief voor het serieuze burgerlijke leven naar een gesloten, grimmig en militant verzet tegen de burgerlijke rechtsorde.

De vrijstaat kunnen we beschouwen als de opvolger van de commune uit de jaren 60 en 70. Een voorbeeld is de ‘Oranje Vrijstaat’ opgericht in 1970. Oranje Vrijstaat was een ludiek tegencultureel initiatief van de alternatieve, aan provo gelieerde Amsterdamse Kabouterpartij van Roel van Duijn. Net als de commune spreidde deze vrijstaat een afkeer ten toon van ‘burgerlijke’ normen en waarden, maar dan op militante wijze. Waar de commune nog vooral is gebaseerd op waarden als emancipatie, zelfontplooiing en maatschappelijke betrokkenheid, definieert de vrijstaat zich nadrukkelijk als libertair, als ‘vrij van’ maatschappelijke normen en rechtsregels. De vrijstaat wordt veroverd op en verdedigd tegen een vijandige samenleving. Nu viel het in 1970 nog wel mee met die vijandige samenleving. De munitie van de kabouters in de Oranje Vrijstaat werd vooral geproduceerd in thee- en moestuinen; hun strategie vormden zij in meditatietherapie met behulp van LSD, hasjiesj en hypnose.

In de Vrijstaat van 1980 krijgt de militante houding echter een duidelijk grimmiger karakter. De verhoudingen verharden zodanig dat we kunnen spreken van een omslag in de betekenis van het begrip vrijstaat. Die omslag wordt voor een belangrijk deel verklaard door de alliantie met de kraakbeweging. Deze was zoals gezegd de meest roerige van de ‘nieuwe sociale bewegingen’, met name ook omdat krakers geregeld slag moesten leveren met knokploegen die namens malafide huiseigenaren op eigen gezag gekraakte pandjes probeerden te ontruimen. Kraken is een uitdagende, militante en op straat bij uitstek zichtbare vorm van verzet, die op de rand van de legaliteit balanceert. Dat men de rechtsorde van het speculantendom niet respecteert, een speculantendom dat bewust en om geldelijk gewin goed bewoonbare panden leeg laat staan, valt te begrijpen. Maar dat ook het gezag van de overheid – zowel de stedelijke als de landelijke – in toenemende mate wordt betwist, geeft een nieuwe dimensie aan het kraken als politieke daad.

De barricade kenmerkt zowel de vrijst(r)aat Vondelstraat, als de – verboden – toegang tot het gemiddelde kraakpand. Het symbolische No pasarán!, uit Latijns-Amerika overgenomen en bij demonstraties in de jaren 70 veel gebruikt om de onbreekbaarheid van een menselijke ketting of picket line te illustreren, wordt zo omgevormd tot een fysieke blokkade, een buitensluiting van anderen uit veroverd domein. De nieuwe ‘vrijstaat’ die hier zichtbaar wordt, reproduceert op ironische wijze, want onbedoeld, de wezenlijke karaktertrek van de ‘echte’ staat, namelijk de claim dat zij waar nodig geweld moet kunnen gebruiken om haar voortbestaan te verzekeren en buitenstaanders moet kunnen uitsluiten. Deze vrijstaat is even noodzakelijk militant en exclusief als de echte staat die zij bekritiseert. Maar tegelijk is zij geneigd tot anarchistische claims, leuzen als Freedom lives when the state dies, zoals her en der nog wel op muren en viaducten in de stad aan te treffen. Dat wil zeggen, zij is geneigd tot generieke verwerping van het gezag van wat voor instituties dan ook, een opstelling die makkelijk tot radicalisering en onverzoenlijkheid kan leiden. De idee van een vrijstaat waarin ‘Uw rechtsorde de onze niet is’ zien we later terugkeren in de ideologie achter andere ‘krakersbolwerken’ in Amsterdam, vanaf De Groote Keijser [6] op de Keizersgracht, dat een belangrijke rol speelde tijdens de Kroningsrellen, tot aan Vrankrijk [7] in de Spuistraat, dat nog in 2008 in het nieuws komt omdat het voor de politie, zelfs in het kader van onderzoek naar een misdrijf, ontoegankelijk blijft.

 

Ontwikkeling van de verhoudingen in Amsterdam

De identificatie van bezittende klasse en ‘staatsmacht’, als manifestaties van een rechtsorde die niet langer erkend hoeft te worden in de eigen leefomgeving, kan het best worden begrepen tegen de achtergrond van de (toenmalige) stedelijke ontwikkeling, die van Amsterdam natuurlijk in het bijzonder. Zo is van belang dat het stadsbestuur van Amsterdam vanaf begin jaren 60 wordt gedomineerd door de grootste linkse partij van Nederland, de Partij van de Arbeid, die zich tot begin jaren 80 afficheerde als ‘socialistisch’ en daarna primair als ‘sociaal-democratisch’. Het stadsbestuur houdt zich traditioneel nadrukkelijk bezig met woningbouw en huurbeleid, mede mogelijk gemaakt doordat Amsterdamse grond voor het overgrote deel eigendom van de gemeente is gebleven en slechts in ‘erfpacht’ wordt uitgegeven aan particuliere eigenaren. Daarvan zijn er in Amsterdam overigens relatief weinig; de stad kent vooral veel sociale huurwoningen, dat wil zeggen (zwaar) gesubsidieerde woningen voor lagere inkomens. Veel van die woningen verkeren begin jaren 70 echter in slechte staat. Van de 260.000 huurwoningen moeten er 44.000 sowieso gesloopt en 100.000 ingrijpend gerenoveerd worden. [8] Vooral voor jongeren – de aanstormende babyboomgeneratie – is er nauwelijks woonruimte beschikbaar.

De eerste vormen van militant verzet tegen de woning(bouw)praktijk van de stad ontstaan begin jaren 70 wanneer de gemeente een deel van de Nieuwmarktbuurt [9] in de oude historische binnenstad wil slopen om een vierbaansweg en een metrolijn aan te leggen. [10] De Nieuwmarktbuurt was een typische volksbuurt waar de communistische partij (voorstander van de metroaanleg) heel sterk stond. Verder hadden in die buurt veel provo’s en andere jongeren, al dan niet legaal, hun intrek genomen in leegstaande verkrotte pandjes. Vooral zij kwamen in opstand tegen de typisch modernistische cityvorming van de gemeente. Hun overwegingen waren al verwoord door Jane Jacobs in haar klassieke The Death and Life of Great American Cities uit 1961: levendige stadswijken vereisen een diversiteit van functies, een hoge dichtheid van bewoners, veel zijstraatjes en een mix van oude en nieuwe huizen, vervallen en in goede staat. [11] In de strijd voor het behoud van de Nieuwmarktbuurt verandert Amsterdam voor het eerst sinds de oorlog in een soort slagveld; er wordt gesproken van een ‘stadsguerrilla’. Maar de acties hebben succes. De stemming in de stad verandert en de grootschalige sloopplannen maken plaats voor een veel kleinschaliger aanpak waarin renovatie en herstel centraal staan.

Vanaf Haussmanns Parijs midden 19de eeuw hebben veel grote steden zo’n proces van ‘cityvorming’ doorgemaakt, waartegen vanaf de jaren 60 en 70 ook wel vaker verzet rees van bewoners en burgers. Maar specifiek voor de verhoudingen in Amsterdam is de combinatie van een sterk geworteld socialistisch stadsbestuur, veel gemeentelijke grondeigendom, veel sociale huurwoningen en verhuurders die hun panden verwaarloosden. De babyboomgeneratie, geworteld in het democratiseringsproces en de protest- en tegencultuur van de jaren 60, wilde ruimte voor zichzelf en verzette zich tegen deze situatie en tegen het ‘establishment’ dat zij daarvoor verantwoordelijk achtte. Onder die term vallen dan al diegenen die verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor die situatie of er belang bij hebben, socialistisch stadsbestuur evenzeer als malafide huiseigenaren. Huisjesmelkers en socialistische ‘regenten’ waren, als het erop aan kwam, ‘even erg’.

Ook nieuw is, voor deze generatie, dat het protest tegen ‘sociale wantoestanden’ vanzelfsprekend samengaat met de verdediging van het eigen belang. Kraken is daarvan de meest tastbare, materiële manifestatie. Men neemt een huis in bezit, meestal in een aantrekkelijk deel van de (binnen)stad, en stelt daarmee tegelijk een politieke daad van protest. Twee vliegen in één klap! Nieuwmarktverzet en kraken liggen daarmee rechtstreeks in de lijn van de jeugdcultuur die zich in de jaren 60 had gevormd met als motto: ‘We want the world, and we want it – now!’ In de jaren 70 wordt ook de slogan ‘Wonen is een recht!’ populair, waarin niet alleen het tot dan toe als onmarxistisch en ‘burgerlijk’ veroordeelde begrip ‘recht’ centraal staat, maar ook de impliciete verwachting besloten ligt dat politiek of samenleving in staat is om zo’n recht of aanspraak op korte termijn – now! – om te zetten in realiteit.

Typerend is in dat kader het besluit van de Amsterdamse gemeenteraad in 1978 om elke jongere boven de achttien jaar met twee jaar inschrijfduur bij de gemeentelijke woningdienst het zogenaamde ‘urgentiebewijs’ te verschaffen, het document waarmee men een plaatsje verwerft op de wachtlijst voor sociale huurwoningen. Het belangrijkste effect daarvan is, uiteraard, sterk oplopende wachttijden. Krakers laten zich weinig gelegen liggen aan dit distributiesysteem – dat werd opgezet vanuit overwegingen van distributieve rechtvaardigheid, maar in de praktijk vaak dramatisch faalde. Zij nemen veelal woningen in gebruik die toch al, legaal of illegaal, aan het distributiesysteem zijn onttrokken. Hoewel anderzijds clandestiene bewoners zich in de jaren 1977-1979 zeventienduizend distributiewoningen toe-eigenden, een niet gering deel van het totale aantal. [12] Tegelijkertijd presenteren krakers, zoals gezegd, hun eigen woonpraktijk graag als een recht. Met andere woorden, als een privaat gebruik van een goed waar anderen niets over te zeggen hebben en waarvan anderen mogen worden uitgesloten.

Het is, zeker op wat langere termijn, ook heel moeilijk om niet een dergelijk recht te claimen. Men kan niet gedurende langere tijd zoiets elementairs als een woning in een stad in gebruik hebben zonder daaraan rechtenclaims te kunnen of willen verbinden, bijvoorbeeld in de vorm van een huurcontract. Een van de eerste lesjes in burgerlijk recht die krakers dan ook al snel leren, is dat wanneer men als kraker enkele maanden lang een redelijk bedrag overmaakt aan de huiseigenaar en deze betaling door hem niet wordt geweigerd, er van rechtswege een huurovereenkomst ontstaat, zonder dat er dus een document met handtekeningen aan te pas hoeft te komen.

Over de verhoudingen in de hoofdstad rond 1980 kunnen we het volgende concluderen. Geëmancipeerd en geradicaliseerd in de late jaren 60 en gesteund door het succesvol verzet in de Nieuwmarktbuurt, heeft zich een uitgebreide tegencultuur ontwikkeld die primair wordt gedragen door studenten en krakers, veelal in personele unie. Zij hebben inmiddels ervaren dat zij met hun acties niet alleen materieel succes kunnen boeken, maar ook autoriteiten tot overgave kunnen dwingen, of dat nu gaat om een vertegenwoordiger van de socialistische regentenpartij zoals wethouder Han Lammers, of om een Kabouterwethouder als Roel van Duijn. Beiden moesten aftreden naar aanleiding van het Nieuwmarktoproer.

Mede door de Amsterdamse traditie van links bestuur is het niet moeilijk om ook linkse bestuurders als ‘regenten’ weg te zetten, als handlangers van kapitaal, establishment en andere ‘powers that be’. Dit is overigens typerend voor de Nederlandse politieke cultuur als geheel. Zo gewend als zij eeuwenlang is aan bestuur door ‘regenten’, neemt ook de alternatieve verzetscultuur snel de vorm aan van kritiek op het regentendom, in plaats van bijvoorbeeld een pleidooi voor serieuze democratisering of zelfbestuur. Deze vorm van kritiek en verzet, of algemener gezegd, van maatschappelijk engagement, raakt verder via het kraken geassocieerd met directe tegemoetkoming aan eigenbelang alsmede met rechtenclaims, inclusief de verwachting dat zulke claims ook op korte termijn kunnen en moeten worden geëffectueerd.

 

Radicalisering en ontstaan van militant verzet

Het samenkomen van tegenculturele ludieke actie en militant verzet in de hoofdstad anno 1980 kunnen we terugkijkend beschouwen als het begin van een ontwikkeling die later in de jaren 80 steeds manifester wordt: namelijk de omslag van een progressieve, op emancipatie en maakbaarheid gerichte cultuur van de jaren 70 naar een individualistische, liberale en op eigenbelang gerichte cultuur van de jaren 80. Die transformatie was plotseling en radicaal, maar toch ook weer niet. Want vormden de critici en bestrijders van het gezag en van de gevestigde instituties met hun eigenmachtig handelen en hun rechtenclaims niet zelf het prototype van het liberale individu van de jaren 80? De omslag kwam tot stand toen zij, zelf het product van de emancipatoire instituties van de jaren 70, zich tegen die instituties keerden omdat zij die van de weeromstuit ook weer als betuttelend en paternalistisch gingen ervaren. De publieke intellectueel Hans Achterhuis bijvoorbeeld schildert in zijn klassieker De markt van welzijn en geluk uit 1980 het welzijnswerk af als een instituut dat vooral het belang van de welzijnswerkers zelf diende. [13] Met andere woorden, de voormalige functionarissen van de emancipatoire instituties worden ontmaskerd als deel van het establishment, als deel van de regentenklasse.

Door hun ongedifferentieerde kritiek op ‘the powers that be’ – stadsbestuur, speculanten, sociaal-democratie, regenten, ‘de staat’ – hebben de protestbewegingen en linkse critici in niet geringe mate de weg geëffend voor het ‘zelfredzame’ liberalisme, voor het liberale marktdenken waarin eigengereide individuen zelf hun koers bepalen. [14] Door emancipatie te combineren met het onmiskenbare eigenbelang van de gekraakte woning en het afwijzen van overheidsgezag, gecombineerd met de overtuiging desondanks geëngageerd en maatschappijkritisch bezig te zijn, behoren de actievoerders en krakers zelf ongemerkt en ongewild tot de voorhoede van het liberalisme, waarin de autonomie van individuen centraal staat en overheidsbemoeienis primair als noodzakelijk kwaad geldt.

Ongemerkt en ongewild. Immers, zo’n ‘omslag’ in politieke oriëntatie markeert weliswaar – zeker achteraf beschouwd – een plotselinge ‘ommezwaai’ in opvattingen en praktijken, maar kan anderzijds worden teweeggebracht door relatief kleine veranderingen, zoals een scheikundige oplossing door slechts een enkele druppel plots kan ‘omslaan’ tot een nieuwe verbinding. Radicale veranderingen blijken, vanuit een iets ander perspectief, plots relatieve continuïteiten te zijn, zij het dan in een onvoorziene en onbedoelde vorm. Diverse vaardigheden en praktijken die in de jaren 70 zijn ontwikkeld en als links en progressief gepercipieerd, kunnen met slechts een geringe perspectiefverschuiving in de jaren 80 onder een rechts of liberaal regime een nieuw leven beginnen. In andere gevallen blijven de praktijken min of meer dezelfde, maar rijst er twijfel over de vraag of ze wel ‘links’ moesten worden genoemd. Of wordt de vraag steeds pertinenter of de nagestreefde idealen het best via staatsinterventie dan wel via marktwerking kunnen worden bereikt.

De gebeurtenissen van 30 april zijn in meerdere opzichten exemplarisch. De inhuldiging van Beatrix staat bij uitstek symbool voor de ‘pomp and circumstance’ waarmee de hoge dames en heren, het regentendom en hun dienaren, zich omringen en waaraan niet alleen krakers en studenten, maar wel meer bewoners van de anarchistische hoofdstad met haar typische humor een broertje dood hebben. De kroning doet het ludieke Amsterdamse actievoeren van de jaren 60 en 70 samenvloeien met het militant wordende stedelijk verzet, aangevoerd door de kraakbeweging. ‘Geen woning geen kroning’ was voor sommigen een ludieke kreet die vooral een cultureel verzet tegen de ‘regenten’ uitdrukte, maar voor anderen een bloedserieus uitgangspunt dat hard verzet tegen ‘de gevestigde orde’ rechtvaardigde.

Vondelstraat en Kroning staan symbool voor de afsluiting van een politiek-ideologisch tijdperk in Nederland, en de overgang naar een nieuwe periode. Afgesloten wordt de periode van de jaren 60 en 70, van democratisering, medezeggenschap, emancipatie, en politieke en persoonlijke bewustwording. Een periode waarin de verbeelding aan de macht was – althans zo verbeeldde men het zich graag – en de samenleving als even ‘maakbaar’ werd ervaren als het persoonlijke leven. Een periode waarin men een sterke positieve band ervaarde tussen eigen leven en samenleving, tussen eigenbelang en algemeen belang. Anders gezegd: de jaren 70 waren een linkse tijd, een tijd van maatschappelijke idealen en maatschappelijke betrokkenheid, waarin het gedachtegoed van marxisme en feminisme floreerde.

Aangevangen wordt een periode van individualisme, ontnuchtering en verzakelijking. De positieve band tussen eigen leven en samenleving verdwijnt. Zoals de toenmalige Britse premier Margaret Thatcher het treffend zei: ‘de samenleving’ bestaat niet, er bestaan alleen individuen en gezinnen die hun eigen belang najagen. In de jaren 80 moet er financieel én ideologisch worden bezuinigd; geld en idealen zijn schaars geworden, althans zij worden minder dan voorheen voor collectieve doeleinden ingezet. Van positief en ‘maakbaar’ verandert de samenleving midden jaren 80 in negatief en ‘verdedigbaar’; het vocabulaire van ‘veiligheid’ steekt nu plotseling de kop op. Anders gezegd: de jaren 80 worden een rechtse tijd, een tijd van individualisme en welbegrepen eigenbelang, waarin het gedachtegoed van het liberalisme de boventoon voert.

 

De ambivalentie van de vrijstaat

Enkele jaren na de gebeurtenissen van 1980 zien we dan ook dat de kraakbeweging sterk verdeeld raakt door een succesvolle strategiewijziging van de gemeente Amsterdam. Die gaat politiële ontruimingen van kraakpanden combineren met bestuurlijke aankoop van die panden door de gemeente. De panden blijven zo behouden voor (sociale) huisvesting, maar de zittende krakers wordt een gewetensvraag gesteld: zijn zij bereid te verhuizen en zo het algemeen belang boven hun eigenbelang te stellen? Hierdoor raken de meer radicale delen van de kraakbeweging gefrustreerd en geïsoleerd. Het optreden van het gezag past niet langer in hun vijandbeeld, maar zij willen of kunnen dat vijandbeeld niet opgeven. Zij stellen zich steeds onverzoenlijker en ook gewelddadiger op, wat leidt tot een serie grimmige ontruimingen in de eerste helft van de jaren 80 en tot een steeds verder dalend krediet van de kraakbeweging in de samenleving.

De militante ‘vleugel’ binnen de kraakbeweging raakt gemarginaliseerd. Mede daardoor richt de eenmaal ontstane (sub)cultuur van radicalisering en geweld zich op andere terreinen. Zo manifesteren zich binnen slechts enkele jaren nieuwe radicale fenomenen als de ‘antifascismebeweging’, de antiapartheidsbeweging, het antimilitarisme en de milieubeweging. [15] Zo wordt in 1985 een bom ontdekt in de woning naast de ambtswoning van burgemeester Van Thijn en worden een jaar later tijdens een (‘antifascistische’) demonstratie tegen de rechtse partij Centrumdemocraten in het plaatsje Kedichem brandbommen gegooid die de vrouw van de leider van die partij een been kosten. Ook op andere fronten wordt de actiesfeer grimmiger, een proces waarin de RARA, de ‘Revolutionaire Anti Racistische Actie’, een belangrijke rol speelt. Deze beweging is actief tussen 1984 en 1993. Zij eist onder meer de verantwoordelijkheid op voor grote brandstichtingen bij het bedrijf Makro in 1986 en voor een bomaanslag op het huis van Aad Kosto in 1991, toen als (PvdA-)staatssecretaris verantwoordelijk voor het asielbeleid.

Wie de leiders van de RARA zijn, is nooit duidelijk geworden. Evenmin welke connecties er bestaan tussen RARA en andere radicale actiegroepen, hoewel vele rechercheurs zich daar vele jaren mee hebben beziggehouden. Maar de beweging laat voldoende littekens na in de Nederlandse politieke cultuur om meer dan twintig jaar later, in 2008, te leiden tot de val van Wijnand Duyvendak, prominent parlementslid voor Groen Links. Over Duyvendak, voormalig voorman van de Vereniging Milieudefensie, wordt bekend dat hij in 1985 betrokken is geweest bij een inbraak in het ministerie van Economische Zaken, waarbij actievoerders verheimelijkte plannen voor de bouw van een nieuwe kerncentrale buitmaken om ze vervolgens te publiceren. Ook was hij toentertijd redactielid van het krakersblad Bluf!, dat namen en adressen van onder meer hoge ambtenaren van het ministerie had gepubliceerd, die vervolgens onaangename ‘huisbezoekjes’ konden verwachten.

Deze affaire wakkert ook weer, vooral in rechtse media zoals De Telegraaf, speculaties aan over mogelijke connecties tussen Duyvendak en de RARA. Daarover wordt echter niets hard gemaakt. Wat in het gekrakeel wel glashelder naar voren komt, is dat niemand nog bereid is over deze relatief gewelddadige episode uit de Nederlandse politieke tegencultuur opheldering te geven. Wie toen wat deed, zal waarschijnlijk nog lang in nevelen gehuld blijven, niet in de laatste plaats omdat de betreffende personen (veelal de babyboomers) nu nog maatschappelijk actief zijn en aansprakelijk gesteld kunnen worden. Respectievelijk zijn zij in de tussentijd van ideologisch standpunt veranderd en inmiddels tegenstander van militante acties, zoals bij Duyvendak naar eigen zeggen het geval is.

Maar de belangrijkste rol spelen hier mijns inziens ambivalenties van de jaren 80, ambivalenties die ook nu nog grotendeels onopgelost zijn gebleven. Om te beginnen de ambivalentie van de idee van de vrijstaat: een gedachte die enerzijds de vervolmaking van de emancipatie probeert uit te drukken door ieder extern gezag te verwerpen, maar anderzijds niet ontkomt aan militante geweldsaanspraken en bovendien makkelijk vervalt in radicalisering en sectarisme. Men gaat bevrediging stellen in het bestrijden van een meerkoppige draak, een vijand die altijd meerdere gezichten heeft en waaraan steeds hardnekkiger weerstand moet worden geboden.

Maar minstens even belangrijk is de ambivalentie of de januskop van de militante identiteit: enerzijds een radicaal-links protest tegen gezag en ‘systeem’, anderzijds een radicaalliberale claim dat men als individu tegenover niemand verantwoording schuldig is en zeker niet tegenover die grootste dwingeland, de staat. Links staat hier dicht bij rechts; emancipatoire idealen krijgen al snel evenzeer een socialistische als een liberale dimensie. Dat men zich destijds al vaag bewust was van deze ambivalentie, zij het op een verkeerde en juist destructieve wijze, blijkt uit een bekende leuze uit die tijd, die bijvoorbeeld te zien is op een spandoek op het pand De Groote Keijser in de zomer van 1980: ‘De allerslechtsten zijn de links vermomde rechtsen, zij zijn erger dan de rest, mijd ze daarom als de pest.’ [16] Dat rechts maar weinig ‘vermomming’ nodig had om voor links door te gaan, had links dus ergens wel in de gaten. Maar dat de typering ‘als links vermomde rechtse’ wellicht evenzeer op henzelf van toepassing was, wilden de linkse hardliners niet onder ogen zien; liever hield men vast aan de fictie dat men door ‘ontmaskering’ de bokken van de schapen kon scheiden.

Wellicht vormt deze weigering de eigen ambivalentie te onderkennen tevens een verklaring voor de snelle opkomst van het ‘antifascisme’ midden jaren 80. Eerder dan gericht te zijn tegen een (‘fascistische’) vijand, moeten we het antifascisme – in ieder geval deels – begrijpen als een poging zichzelf te overtuigen van de eigen linkse identiteit. Men bestreed, of ontkende, minstens evenzeer het ‘fascisme’ in zichzelf, de knagende verdenking niet meer links (genoeg) te zijn. Wie destijds ongevoelig was voor de ambivalentie van de tijdgeest, of deze juist misbegreep zoals de tekstschrijvers van het spandoek en de antifascisten, en op militante wijze zijn radicale standpunten kracht bijzette, zal hoogstwaarschijnlijk ook nu nog ongaarne op de toenmalige standpunten en praktijken reflecteren.

Maar dat geldt niet alleen op individueel niveau. Mutatis mutandis lijkt ook de Nederlandse samenleving als geheel nog niet in staat en bereid om een open en eerlijke terugblik te werpen op de roerige jaren 80, waarin haar bliksemsnelle emancipatieproces – zij evolueerde binnen twintig jaar van gezagsgetrouwe, verzuilde natie naar een hypergeëmancipeerde, radicaalindividualistische samenleving, een unicum in Europa – tot een dramatische eruptie kwam. Al sinds de 17de eeuw beschouwt Nederland zichzelf graag als ‘vrijstaat’, maar mij dunkt dat het land vanaf 1980 in verwarring verkeert over hoe het aan dit trotse begrip nog een begerenswaardige inhoud kan geven.

 

Noten

1 Google Maps coördinaten 52.361915,4.875749.

2 Guus Meershoek, De geschiedenis van de Nederlandse politie. De Gemeentepolitie in een veranderende samenleving, Amsterdam, Boom, 2007, p. 453.

3 Beschreven in Eric Duivenvoorden, Het kroningsoproer. 30 april 1980. Reconstructie van een historisch keerpunt, Amsterdam, Arbeiderspers, 2005.

4 Coördinaten 52.366386,4.901024.

5 Coördinaten 52.373857,4.891824.

6 Coördinaten 52.372226,4.884528.

7 Coördinaten 52.371659,4.889263.

8 De Amsterdamse volkshuisvesting 1970-2005. Uitgave Dienst Wonen, in 5 afleveringen, gemeente Amsterdam, 2008. Deel 1, p. 4.

9 Coördinaten van het centrale plein van de buurt, de Nieuwmarkt: 52.372453,4.900288.

10 Voor een overzicht van het actiewezen in Amsterdam vanaf de jaren 60 tot de jaren 80, zie Virginie Mamadouh, De stad in eigen hand. Provo’s, kabouters en krakers als stedelijke, sociale beweging, Amsterdam, SUA, 1992.

11 Jane Jacobs, The Death and Life of Great American Cities, New York, Vintage Books, 1961, pp. 150-151.

12 De Amsterdamse volkshuisvesting 1970-2005, op. cit. (noot 8). Deel 2, p. 13.

13 Hans Achterhuis, De markt van welzijn en geluk, Baarn, Ambo, 1980.

14 Zie Jan Willem Duyvendak, De planning van ontplooiing, Den Haag, Sdu, 1999.

15 Zie over deze ontwikkeling: Frank Buijs, Overtuiging en geweld. Vreedzame en gewelddadige acties tegen de apartheid, Amsterdam, Babylon-De Geus, 1995.

16 Een foto van het spandoek is te zien op www.iisg.nl/staatsarchief/tentoonstellingen/grootekeijser.php. Een ander exemplaar zien we in januari 1982 op de stoep voor het kraakpand De Blaaskop, aan de voeten van een gevandaliseerd beeld van de vroegere socialistische wethouder voor volkshuisvesting Wibaut: De Amsterdamse volkshuisvesting 1970-2005, op. cit. (noot 8). Deel 2, foto binnenzijde omslag.