width and height should be displayed here dynamically

Wassily Kandinsky. The Path to Abstraction

“The best exhibition at Tate Modern since the gallery opened”, zo recenseerde de Londense Times Kandinsky, The Path to Abstraction, de blockbuster die nog tot 1 oktober loopt in de Britse hoofdstad. Dat de krant zelf mediapartner was van de tentoonstelling zal wellicht geholpen hebben in dit extatische oordeel, maar ook los daarvan blijft de Kandinsky-expositie een bijzonder indrukwekkende show. In de eerste plaats is ze erin geslaagd een serie cruciale werken uit de ontstaansgeschiedenis van de abstracte schilderkunst samen te brengen. Maar belangrijker nog is het feit dat deze voorgesteld zijn als het pad dat de Russische kunstenaar in kwestie aflegde van figuratieve naar abstracte schilderkunst. De tentoonstelling slaagt erin de abstracte doeken te situeren binnen de persoonlijke zoektocht van Kandinsky en traceert de weerkerende motieven en technieken doorheen de beschouwde periode. Het resultaat is een bijzonder heldere en persoonlijke introductie op een sleutelperiode in het ontstaan van de abstractie binnen de 20ste-eeuwse schilderkunst.

In negen grote zalen overloopt de expositie strikt chronologisch een periode van 15 jaar. Beginnend rond 1906, met figuratieve tableaus van meestal rurale taferelen, en eindigend rond 1921, “when his work took a decisive shift to become more structured and geometric”. Elke zaal is ingericht als een thematische eenheid die steevast gelinkt is aan een bepaalde periode uit het leven van de kunstenaar. Zo is er de Murnauperiode, wanneer Kandinsky de gelijknamige Zuid-Duitse omgeving schildert. Even verder volgt de zaal met de eerste abstracte schetsen. Daarna komt de periode van abstracte hoogbloei net voor de Eerste Wereldoorlog. Het geheel sluit af met de Parijse periode, vanaf 1920, wanneer de geometrische motieven hun intrede doen. Deze strikte opdeling van het werk lijkt op het eerste zicht erg belerend of kort door de bocht, maar in feite legt ze de basis voor de toegankelijkheid van de tentoonstelling. De stapsgewijze ontwikkeling laat toe duidelijk de krachtlijnen van elke periode te herkennen en, belangrijker nog, hun evolutie te traceren in het gaandeweg abstracter wordende werk. De eerste zaal presenteert bijvoorbeeld het vroege werk van Kandinsky, waaruit vooral zijn bewondering voor de traditionele, volkse kunst in Rusland spreekt. De doeken tonen landelijke taferelen, volkse feesten of een stadslandschap, maar worden vooral samengehouden door motieven uit de traditionele schilderkunst, zoals een bijna tweedimensionale afbeelding of een zwarte omlijning van de figuren op het doek. De nadruk ligt op de omgeving, mensen hebben hoogstens een figurantenrol. Het resultaat is een serie doeken die zeer dicht beschilderd zijn en waar alles zich schijnbaar op de voorgrond afspeelt: mensen, wegen, huizen, grasvlaktes en bergen. In de volgende zaal evolueren deze vlakke doeken, met zwartomrande figuren, naar expressionistisch aandoende landschappen, samengesteld uit felle kleurvlakken. Deze vlakken nemen dan geleidelijk aan ook het laatste zelfstandig element, de hemel, uit deze doeken in. De zwarte omlijningen worden vaker ingezet om een soort ‘type-vormen’ op de schilderijen te brengen: een weg, een berg, een ruiter. Nog een zaal verder blijkt hoe Kandinsky’s Composities de figuratieve afbeelding achterlaten, om met louter zwarte omlijningen een beeld te maken. Op zichzelf beschouwd lijken veel van deze werken aleatoire, puur abstracte composities, maar door de relatie met de zwarte omlijningen uit de voorgaande zalen wordt duidelijk dat hier naar dezelfde figuratieve motieven wordt verwezen: een berg, een weg, een ruiter. In deze zaal lijken de typische kleurvlakken even vervangen door een vaalwitte achtergrond, maar al snel komen ze terug onder de vorm van lichte kleurgradaties die in de witte achtergrond overgaan. Het resultaat van al deze verschuivingen is een werk als Kozakken (1910-1911) waarin alle aangehaalde technieken op een bepaalde manier terugkomen. Wanneer het werk vanaf dit punt evolueert naar een onvoorstelbaar kluwen van abstracte vormen, bereikt Kandinsky’s revolutionaire tocht (en dus ook de tentoonstelling) haar hoogtepunt. Dat gebeurt hier met Composition VII (1913), zonder twijfel een sleutelwerk in het ontstaan van de abstracte kunst. Het is ronduit verbluffend te zien hoe dit werk tientallen motieven naast elkaar brengt. Het metersgrote doek werd geschilderd op drie dagen tijd, maar wel na een maandenlange periode van voorstudies en schetsen van al deze motieven. Het werk laat echter geen enkele van deze narratieve en schilderkunstige thema’s toe om zichzelf op de voorgrond te plaatsen, maar neemt ze op in een fantastische abstracte compositie. Met haar chronologische opbouw en duiding maakt de tentoonstelling het de bezoeker mogelijk om op zeer directe wijze in dit abstracte meesterwerk te stappen. Tegelijk situeert ze het  revolutionaire karakter van de compositie, filosofie en picturale kwaliteit van dit soort werk. The Path to Abstraction slaat dus zowel op de opbouw van de tentoonstelling als op de betekenis van Kandinsky voor zowat alle cruciale ontwikkelingen in de 20ste-eeuwse schilderkunst.

Dat de tentoonstelling in haar opdeling van Kandinsky’s werk soms wel zeer kort door de bocht gaat, is daarbij een jammer bijproduct van haar eigen opzet. De ietwat brute begin- en eindpunten van de tentoonstelling sluiten inderdaad een rijkere lezing van het werk af. Ook de directe band tussen een tijdsperiode en een schilderstaal doet onrecht aan de veelzijdigheid van de Russische schilder die zelfs tijdens zijn meest abstracte periodes nog traditionele werken afleverde. Maar los van deze tekortkomingen bevestigt Kandinsky, The Path to Abstraction de recente Britse tendens: de doorgaans fel bekritiseerde blockbustertentoonstellingen geven op indrukwekkende wijze vorm aan een kunsthistorisch parcours.

 

• Kandinsky, The Path to Abstraction loopt tot 1 oktober in Tate Modern, Bankside, London SE1 9TG (Reservatie verplicht: 020/78.87.88.88 of www.tate.org.uk/modern).