width and height should be displayed here dynamically

Wolfgang Tillmans: 2017

De titel mag letterlijk worden genomen. Wat de bezoeker in de zalen van Tate Modern zal aantreffen is Wolfgang Tillmans, jaargang 2017. Van een breed opgezette retrospectieve, een exhaustieve terugblik of een puntige synthese is geen sprake, hier wordt enkel een stand van zaken opgemaakt. Die aanpak past bij deze fotograaf, die zich constant heruitvindt en voor wie een tentoonstelling nooit meer is dan een momentopname van een voortdurend veranderende praktijk. Tillmans (°1968) verenigt artistiek werk met uitstapjes in de professionele fotografie, combineert een eerder documentaire aanpak met abstracte experimenten, verbindt de wereldse interesse van de reportagefotograaf met een kritisch reflectie over het fotografisch medium… Dat hij erin slaagt om al deze (op het eerste gezicht onverzoenlijke) tegenstellingen toch te overstijgen heeft alles te maken met de manier waarop hij het fotografische beeld begrijpt en inzet.

Alles begint met het inzicht dat het fotografische beeld in eerste instantie een object is. Tillmans breekt radicaal met de gangbare opvatting dat een foto enkel over een materiële drager moet beschikken om bekeken te kunnen worden, en dat die drager onze kijkervaring niet beïnvloedt. Zo ziet Roland Barthes in zijn studie over fotografie nooit de foto zelf (dat wil zeggen het foto-object), maar enkel de visuele voorstelling die erop lijkt te ‘zweven’. Kijken naar een fotografisch beeld, betekent voor hem met andere woorden vergeten dat er zich achter de afbeelding een dunne maar ondoordringbare laag materie bevindt. Dat de materiële drager van geen belang zou zijn, lijkt te worden bevestigd door het verbazingwekkende gemak waarmee een foto van formaat kan veranderen en van de ene plaats naar de andere kan reizen (en zelfs op verschillende plaatsen tegelijkertijd kan zijn), zonder dat de beeldinformatie daardoor fundamenteel verandert. Of de foto in een boek verschijnt of aan de muur hangt, klein afgedrukt of groot geprojecteerd wordt, telkens zien we in wezen hetzelfde beeld. In die zin gedraagt het fotografische beeld zich al vanaf het begin als een gedematerialiseerd beeld, en dat lang voor de digitalisering die dematerialisatie ook daadwerkelijk zou realiseren.

Tillmans daarentegen is ervan overtuigd dat er bij het fotografische beeld sprake is van een sterke (en noodzakelijke) relatie tussen de visuele voorstelling en zijn materiële drager. Wat hij daarbij vooral benadrukt, is dat die band een foto kwetsbaar en vergankelijk maakt: kwetsbaar, omdat hij net zoals elk object begrensd is en via de randen in direct, fysiek contact treedt met de (agressieve) buitenwereld; vergankelijk, omdat de papieren drager nu eenmaal verandert (kreukelt, verkleurt…). In plaats van louter visuele informatie die van het ene oppervlak naar het andere reist, en zich slechts tijdelijk verbindt met een drager, beschouwt hij het fotografische beeld als een object dat deelt in het lot van alles wat leeft en vergaat. Elke foto, een broos lichaam. Tillmans beklemtoont die fragiliteit door zijn digitaal geprinte foto’s vaak zonder enige bescherming op de muur te hangen. De analoge prints zijn vaak wel ingelijst (en soms zelfs van een beschermende glasplaat voorzien), maar het fotopapier raakt daarbij nooit de lijst, zodat het losjes in het kader lijkt te rusten. De lijst ondersteunt het beeld niet, sluit het niet op, maar lijnt het louter af. Zijn geplooide en gekreukte abstracte werken zitten dan weer in transparante kasten uit plexiglas. De toeschouwer kan ze ook van opzij bekijken en zich vergewissen van de broosheid van het flinterdunne papier. De extreem grote digitale prints hangen aan klemmen, waardoor ze een beetje loskomen van de muur en hier en daar zelfs wat doorhangen, terwijl de kleine beelden strak met plakband op de muur zijn bevestigd. Nooit nagelt of kleeft Tillmans ze rechtstreeks op de muur, want dat zou de beelden onherroepelijk beschadigen.

Tillmans’ gevoeligheid voor het materiële aspect van het fotografische beeld en zijn zorgvuldige omgang met het foto-object, suggereren dat hij het fotografische beeld koestert als ware het een lichaam. Het oeuvre van Tillmans getuigt op meerdere niveaus van een diepe fascinatie voor lichaam en lichamelijkheid. De onderwerpskeuze van zijn documentaire beelden, de formele behandeling van het foto-oppervlak in zijn abstracte werken en de plaatsing van de beelden in de tentoonstellingsruimte, allemaal getuigen ze van een specifieke gevoeligheid voor de lichamelijke verhouding tot de wereld en het fotografische beeld.

 

a. het lichaam voor en achter de camera

Het menselijk lichaam is een cruciaal onderwerp voor Tillmans. Hij legt de verbazingwekkende diversiteit ervan vast, hij exploreert de kracht en de kwetsbaarheid ervan, hij ziet hoe het lijdt, geniet, leeft, sterft. Tillmans zit akelig dicht op de huid van de gefotografeerde, stelt scherp op een lichaamsdeel (een nek, een oksel, een teelbal…), maar hij neemt evengoed afstand en monstert het lichaam in zijn geheel. Hij maakt portretten van familie, vrienden, van zijn inmiddels aan aids overleden partner, van toevallige ontmoetingen, van totaal onbekenden. Zijn kadrering is vaak nonchalant: een snel genomen snapshot, een vluchtig spoor van een kort treffen. Geen geposeerde portretten, maar schijnbaar achteloos gemaakte beelden die getuigen van een groot vertrouwen tussen fotograaf en onderwerp. De camera is nooit een scherm tussen hem en de gefotografeerde, altijd een middel tot toenadering: het moment van opname is er een van gedeelde intimiteit.

De portretten vatten geïsoleerde lichamen. In andere beelden exploreert Tillmans de sociale dimensie van ons lichamelijk bestaan. Hij fotografeert koppels in een intieme omhelzing, uitzinnige, dansende lichamen in bars en disco’s, een koppel jonge mannen dat uitgestrekt ligt in een veld, lurkend aan een sigaret – thema’s die overigens ook terugkeren in zijn werk voor modemagazines. En net als in zijn portretten schurkt hij vaak dicht tegen de gefotografeerde lichamen aan, is hij deelnemer in plaats van observator. Soms is een gezicht afgewend, maar dan ligt de focus op de ontblote (fragiele) nek. Het zijn beelden van lichamen die zich overgeven aan de blik van de fotograaf. Plots toont het lichaam zich in zijn kwetsbaarheid en wordt elke emotionele barrière tussen fotograaf en subject opgeheven.

Het sociale lichaam is echter ook een lichaam dat positie durft in te nemen, dat zich politiek en sociaal engageert. Op dezelfde muur met feestende lichamen, is ook een (klein) beeld van betogende mensen te zien. Tillmans is niet alleen de fotograaf die meedanst, maar ook diegene die mee betoogt. Hij schrikt er niet voor terug om positie in te nemen, zoals onder andere blijkt uit zijn recente campagne tegen de Brexit. De camera is voor hem een vanzelfsprekend verlengstuk van een gretig levend lichaam dat politieke actie niet uit de weg gaat.

Neue Welt, een reeks die hij tussen 2009 en 2013 maakte en waarvan een aantal beelden ook in de tentoonstelling werd opgenomen, is een voorbeeld van hoe Tillmans zijn werelds engagement concreet vormgeeft. Tijdens de looptijd van het project reisde de fotograaf de hele wereld af. Op sommige plekken verbleef hij wat langer, andere bezocht hij slechts kort. Hij vertrok zonder grondige voorbereiding, zonder vooropgesteld plan. Hij liet zich meevoeren door wat zijn aandacht trok: zijn nieuwsgierigheid en gevoeligheid waren zijn enige maatstaven.

Tillmans beperkt zich in Neue Welt tot het tonen van de verwarrende diversiteit van het leven, hij onderneemt op geen enkel moment een poging om orde en inzicht te creëren. Wars van een lauw humanisme dat het anders zijn van de ander reduceert tot een loutere variatie op dezelfde existentiële grondthema’s (zoals dat bijvoorbeeld gebeurde in de Family of Man-tentoonstelling uit 1955) presenteert hij een hopeloos gefragmenteerde wereld. Een chaotisch en caleidoscopisch beeld, dat echter ook een eigen vorm van troost biedt: Tillmans toont dat er naast het totaliserende vertoog dat alles dreigt gelijk te schakelen ook nog een heel andere wereld is, een die on(her)kenbaar en fascinerend anders is. En juist daarom heractiveren deze beelden onze morele (en politieke) verbeelding: ze suggereren dat andere posities, andere manieren van leven, werken, beminnen, nog steeds mogelijk zijn.

 

b. lichamelijke sporen in het beeld

Het werk in de studio is altijd al een bron van fascinatie geweest voor Tillmans. Het is een plek van felle discussies en verscheurende keuzes, waar tentoonstellingen worden uitgedacht en boekprojecten gestalte krijgen, waar hard wordt gewerkt en, na het labeur, ook uitbundig gefeest. De tentoonstelling wijdt er een hele zaal aan: foto’s van testprints op de muur, van een gedemonteerde printer, van een kartonnen doos vol lege pillendozen, van een maquette die gebruikt wordt ter voorbereiding van een expositie, van de lege flessen na een wilde nacht… Ze presenteren de studio niet als een aseptisch laboratorium, maar als een levendige werkruimte, een wat rommelige plek waar werk, vermaak en leed samenkomen en die zo een afspiegeling vormt van het leven van de fotograaf. Het belang en de creatieve mogelijkheden van de fysieke arbeid in de studio worden vooral zichtbaar in de productie van Tillmans’ abstracte beelden.

De studio is een plek waar de fotograaf het fotografisch materiaal aan een specifieke behandeling onderwerpt. Deze kan door de fotograaf zelf uitgevoerd worden (in de donkere kamer) of uitbesteed worden aan machines (zoals wanneer een printer een digitaal bestand afdrukt). In beide gevallen laat het fysieke contact tussen beeld en maker, tussen beeld en machine, specifieke sporen na in het beeld. Tillmans’ abstracte beelden isoleren deze effecten en maken ze tot het eigenlijke onderwerp van de foto. In zijn Silvers laat hij bijvoorbeeld onbehandeld fotopapier door een kleurontwikkelaar lopen waarbij het enkel het gruis meeneemt dat aan de rollen van de machine is blijven plakken (een proces dat vergelijkbaar is met het kuisen van een inktjetprinter door er even een leeg blad papier door te laten lopen). Waar de rollen het papier hebben geraakt, zien we donkere strepen, zwarter en dikker waar het contact steviger is, lichter en dunner waar ze elkaar nauwelijks aanraken. Op zijn weg door de machine wordt een laagje materie op het papier afgezet. De gladheid van het papier wordt verstoord, het zachte en vlakke oppervlak is nu een ruwe, verweerde huid.

De idee van het fotopapier als een oppervlak dat de sporen van zijn behandeling met zich meedraagt, wordt door Tillmans verder ontwikkeld in zijn latere fotogrammen. Het zijn abstracte, monochrome kleurbeelden waarin de fotograaf door fysieke manipulatie van het fotopapier tijdens de belichting leven en beroering heeft gebracht. We zien vegen kleur, draaikolken van beweging, plekken waar de kleur wat bleker wordt terwijl ze elders intenser of juist donkerder wordt. Op een beeld dat een en al rusteloze deining is, kunnen we maar moeilijk vat krijgen. De rusteloosheid die we al kijkend ervaren echoot in zekere zin de fysieke handeling die eraan ten grondslag ligt. Deze abstracte beelden zijn bij uitstek een directe neerslag van de doorleefde ontmoeting tussen fotopapier en fotograaf. Hier zitten we het dichtst op de huid van Tillmans. Het verklaart meteen ook waarom ze niet breken met de doorvoelde, persoonlijke inzet van zijn andere werk, integendeel zelfs. Ze horen bij elkaar, zoals ook duidelijk wordt in de tentoonstelling, waar Tillmans ze niet in aparte zalen presenteert, maar telkens weer samen toont. Het gevolg is dat beide beeldsoorten elkaar beginnen te ‘besmetten’: de abstracte beelden beklemtonen de materialiteit (en dus de opaciteit) van de figuratieve beelden, terwijl deze laatste de ‘lege’ abstracte beelden emotioneel opladen.

 

c. het beeld in de ruimte

De studio is de plaats waar het fotopapier en het lichaam van de fotograaf met elkaar worden geconfronteerd; de tentoonstellingsruimte is de plaats waar het beeld een relatie aangaat met het lichaam van de bezoeker. Tillmans activeert het kijkende lichaam in de tentoonstellingsruimte op verschillende manieren, door te spelen met het formaat en de hele ruimte te gebruiken (ook die boven en onmiddellijk naast de deuropening, of in de buurt van het plafond, of vlakbij een hoek), maar ook door de beelden nu eens te groeperen, dan weer uit elkaar te halen. Hoe en waar beelden geplaatst worden is aan geen enkele regel gebonden: portretten kunnen bijvoorbeeld klein van formaat zijn en in een strakke grid worden gepresenteerd, laag op de muur en vlak naast een deuropening, of groot worden afgedrukt en op ruime afstand van elkaar hangen. Het verschil in formaat en de wisselende positie op de muur dwingen de bezoeker zijn afstand tot de beelden voortdurend bij te stellen: de grote beelden vragen afstand, de kleine om toenadering, terwijl het (soms kleine) beeld bovenaan de muur onbereikbaar blijft voor onze blik. Afstand en nabijheid zijn hier instrumenten om onze emotionele verhouding tot het getoonde te moduleren en ermee te spelen: het kleine beeld kan ons sterk ontroeren, terwijl een groot beeld ongemakkelijk dichtbij kan komen (en vice versa). Formaat en positie werken vooral in op het lichaam van de toeschouwer. Ze omzeilen het interpreterende verstand.

De toeschouwer wordt nog op een andere manier bewust gemaakt van de band tussen lichaam en gewaarwording, namelijk via de zogenaamde truth study centers. Deze installaties bestaan steevast uit een serie houten tafels waarop objecten, krantenknipsels, tijdschriftartikels en enkele van Tillmans’ eigen foto’s worden gepresenteerd. Een truth study center is meestal gewijd aan een specifiek thema, dat van tentoonstelling tot tentoonstelling kan wijzigen. In dit geval wordt een psychologisch mechanisme (het zogenaamde ‘backfire effect’) behandeld dat ervoor zorgt dat de presentatie van feiten of logische argumenten niet volstaat om iemands overtuiging bij te stellen, integendeel zelfs: door de confrontatie met die feiten zal de ‘foute’ overtuiging juist nog worden versterkt. De tafels zijn niet aan elkaar gekoppeld, maar staan in de ruimte verspreid. De bezoeker (lezer) moet van tafel tot tafel wandelen, zonder dat echter een duidelijk traject wordt voorgeschreven. De informatie lijkt eerder losjes en intuïtief op de tafel geschikt, soms compact, dan weer meer gespreid. Soms verandert de leesrichting halverwege een tafel zodat de lezer aan de andere kant van de tafel moet gaan staan. Die voortdurende wisseling van positie kan begrepen worden als een lichamelijke vertaling van de noodzaak steeds nieuwe perspectieven op hetzelfde thema in te nemen. Het samenspel tussen de open, niet-hiërarchische structuur van het truth study center en de verplichting steeds wisselende gezichtspunten ten aanzien van hetzelfde basismateriaal aan te nemen, herhalen de radicale openheid en de lichamelijke doortastendheid waarmee Tillmans zowel de wereld als het fotografische beeld benadert.

 

Wolfgang Tillmans: 2017, tot 11 juni in Tate Modern, Bankside, London SE1 9TG (020/7887.8888; tate.org.uk).