XV Flandre. Essai sur l’art flamand depuis 1880
Luc en Paul Haesaerts
Parijs, Éditions de chroniques du jour G. di San Lazzaro, 1931
23 x 19 cm (4,5 cm dik), 703 pagina’s, illustraties op elke linkerbladzijde
Grafisch ontwerp: Luc en Paul Haesaerts; fotografie: Constant Joosen; druk: F. Van Bruggenhoudt, Soc. An., Brussel
In 1931 publiceerden Luc en Paul Haesaerts Flandre. Essai sur l’art flamand depuis 1880. Bovenop zijn artistieke werkzaamheden als schilder, architect en cineast zou Paul Haesaerts (1901-1974) zich ontpoppen als een gevierd kunsthistoricus en schrijver. Ook zijn broer Luc (1899-1962) was een multitalent; naast advocaat, ingenieur en filmprogrammator was hij actief als kunstcriticus. Vanaf de vroege jaren twintig brachten de broers tijdschriften, artikels en monografieën uit, steeds met een focus op Belgische eigentijdse kunstenaars. Flandre handelt exclusief over de impressionistische Vlaamse schilderkunst van omstreeks 1880 tot de late jaren twintig. Schilders als Jakob Smits, Henri Evenepoel, Rik Wouters, Henri De Braekeleer en in het bijzonder James Ensor (van wie een werk op het omslag prijkt) komen uitgebreid aan bod. De twee vervolgedities, over respectievelijk het symbolisme en het expressionisme, moesten vanwege een gebrek aan financiële middelen worden geannuleerd.
Niet alleen de invalshoek van Flandre was origineel, maar ook het veelvuldige gebruik van fotografische reproducties. Het boek van meer dan zevenhonderd pagina’s ontwikkelt een argumentatie die in de eerste plaats steunt op illustraties: op elke linkerbladzijde is uitsluitend ruimte voor een combinatie van zwart-witreproducties. De auteurs waren zich scherp bewust van de manier waarop kunstkritiek was veranderd door de fotografie, en zij lichten hun methodiek uitgebreid toe in de introductie. Daarin prijzen ze het mechanische oog van de fotocamera, dat in staat is om de voeling, de techniek en het materiaal van schilderijen te onthullen, en het menselijk gezichtsvermogen op die manier overtreft. Een foto genomen vanuit de juiste hoek kan – in tegensteling tot een ‘banale en conventionele’ reproductie – ‘het karakter, de kwaliteiten of de zwakheden’ van kunstwerken blootleggen. Ze pleiten voor een nieuwe kunstkritiek, in staat om een discours te construeren op basis van nevenschikkingen, opeenvolgingen en close-ups. Dat leidt tot een ‘critique par la photographie’, zoals de introductie is getiteld.
De traditionele verhouding tussen tekst en beeld is volledig op haar kop gezet door de paginavullende reproducties aan de linkerzijde, in de richting van de typografische compositie van de tekst. Opmerkelijk is dat er geen duidelijke beschrijvingen onder deze afbeeldingen staan en dat jaartallen ontbreken. Hooguit is er plaats voor namen of citaten uit de hoofdstukken . Zodoende pogen de auteurs ‘een sfeer van kalmte te creëren die bevorderlijk is voor meditatie’. Daarenboven moedigen ze de lezer aan om hun uiteenzettingen te ‘lezen’ door enkel het fotografische narratief te volgen.
De auteurs stellen dat fotografische reproducties in het algemeen en close-ups in het bijzonder de analyse van kunstwerken stimuleren. Daarnaast geven ze herhaaldelijk diverse motieven van een kunstenaar weer om diens veelzijdigheid te illustreren. Ook confronteren ze detailweergaven met elkaar om formele verbanden of stijlevoluties aan te tonen. Geïsoleerde details van ‘les visages de la Flandre’ versterken volgens de auteurs niet alleen ‘het mysterie’ en het verlangen om deze werken te bezichtigen, maar kunnen ook leiden tot nieuwe overpeinzingen.
Anticiperend op kritiek presenteert het boek van elke toonaangevende kunstenaar ten minste één schilderij in zijn totaliteit om ‘in één oogopslag de kenmerkende compositorische eigenschappen, de algemene esthetiek, de sfeer, het ritme en de interne evolutie binnen een reeks werken zichtbaar te maken’. Deze reproducties beslaan echter zelden de volledige bladzijde; ze vormen in verkleinde weergave een deel van een compositie aan illustraties.
In een zorgvuldige lay-out ‘componeren’ de broers naar eigen zeggen een betoog om ‘de vorm en structuur van kunstwerken te ontleden, analyseren, reconstrueren en contextualiseren’. Ze bereidden deze composities voor door een verzameling reproducties over de volledige oppervlakte van hun vloer te spreiden, als een gigantisch kaartspel – een voorbode op Maurice Jarnoux’ beroemde foto’s van André Malraux.
Hoewel Flandre een beroep doet op de fotografie, is het organisatiemodel gebaseerd op cinematografische principes. De auteurs verwijzen bewonderend naar de experimenten met de mobiele camera. Volgens Henri Storck was de opeenvolging van beelden in het boek een soort filmmontage, waarbij gebruik werd gemaakt van kadreringen en close-ups. Paul Haesaerts zou met zijn eerste film Rubens (1948), gecreëerd in samenwerking met Storck, de beeldexperimenten van Flandre ook zelf naar het witte doek vertalen. Met zijn baanbrekende kunstdocumentaires introduceerde hij een ‘cinéma critique’: een nieuw kunstanalytisch model, volledig gebaseerd op de filmische beeldtaal.
Luc en Paul Haesaerts waren nauw betrokken bij de materiële realisatie van Flandre. Zij waren verantwoordelijk voor de vormgeving en selecteerden het lettertype, de lay-out en het ontwerp van de omslag en de kaft. De auteurs bedanken in hun voorwoord uitdrukkelijk fotograaf Constant Joosen, die hen vergezelde naar musea, tentoonstellingen, ateliers en privéverzamelaars. Joosen volgde bij het fotograferen steeds hun aanwijzingen.
Het boek werd in duizend genummerde hardcoverexemplaren gedrukt op gestreken papier met linnen binding. Ook verschenen dertig genummerde luxe-edities, met bijgevoegd twee originele etsen op Japans papier van James Ensor en Jakob Smits. Flandre werd uitgegeven in Parijs door Éditions de Chroniques du Jour van de Italiaanse kunstcriticus Gualtieri di San Lazzaro. De kunstboeken binnen deze reeks zijn gewijd aan hedendaagse kunstenaars en staan bekend om de vele reproducties in hoge kwaliteit.
Het boek werd in verschillende landen vertaald en werd enthousiast onthaald. Jean Cassou omschreef het in de Franse pers als ‘een Belgisch wonder’, vol verassingen en ontdekkingen die de auteurs in een zelfverzekerde taal vertellen. Voor Marcel Schmitz wekte Flandre ‘volledig nieuwe sensaties’ op dankzij de opmerkelijke presentatie, die breekt met alle conventies. Paul Fierens prees het boek omwille van de originaliteit van het onderwerp, de toon en stijl, maar vooral om de buitengewone vormelijke vernieuwingen: hier niet de gebruikelijke academische formules, maar een beroep op de intelligentie én de ogen van de lezer.
Luc de Heusch, ‘Les années d’apprentisage’, in: Adolphe Nysenholc en Luc de Heusch (red.), Luc de Heusch et ses amis. Cobra en Afrique, Brussel, Éditions de l’Université de Bruxelles, 1991, pp. 7-23.
Joos Florquin, ‘Paul Haesaerts. Louisalaan 150, 1050 Brussel’, in: Id., Ten Huize Van … 17, Leuven, Davidsfonds, 1981, pp. 9-37.
Paul Haesaerts, ‘Art plastique et cinéma’, L’Amour de l’art, nr. 37, 1949, pp. 37-39.