Yves Klein. Corps, couleur, immatériel
Yves Klein (1928–1962) is de eerste kunstenaar die in het Centre Pompidou voor een tweede keer een retrospectieve tentoonstelling krijgt. Sinds de vorige tentoonstelling in 1983 zijn er veel interessante documenten vrijgegeven en is het onderzoek van zijn oeuvre in een stroomversnelling geraakt. Vooral de studie van zijn geschriften, die onlangs ook werden uitgegeven, heeft de blik op zijn oeuvre verscherpt. De tentoonstelling in het Centre Pompidou wordt begeleid door talrijke geluids- en beeldfragmenten. Hierdoor ontstaat de indruk dat de kunstenaar ons persoonlijk door zijn tentoonstelling leidt. De nadruk ligt op het spirituele van zijn werk. Achter het masker van de dadaïstische poseur schuilt een religieus geïnspireerd kunstenaar.
Yves Klein droomde ervan een schilder te zijn die niet meer hoefde te schilderen. “Je serai un peintre. On dira de moi: c’est le peintre. Et je me sentirai un peintre, un vrai justement, parce que je ne peindrai pas, ou tout au moins en apparence. Le fait que j’existe comme peintre sera le travail pictural le plus formidable de ce temps.” Als zoon van een figuratieve schilder, de Nederlander Fred Klein, en een abstract schilderende moeder, de Niçoise Marie Raymonde, was hij vastbesloten de grenzen van de schilderkunst te verleggen. Zijn ambitie bestond erin de ‘picturale kwaliteiten’ van het schilderij van alle materiële beperkingen te bevrijden. Via het monochrome schilderij, het gebruik van ‘levende penselen’ en het schilderen met water en vuur, kwam hij tot het immateriële kunstwerk. Zijn schilderijen beschouwde hij slechts als “les cendres de mon art”, het stoffelijke overschot van zijn kunst.
Yves Klein werd vooral bekend met zijn blauwe monochromen. Zijn experimenten met ultramarijn pigment hadden hem geleerd dat wanneer hij de kleurstof met een bindmiddel op het doek wou bevestigen, ze van kleur verschoot. Hij slaagde er in om samen met Edouard Adam, een handelaar in verf uit Montparnasse, een bindmiddel te ontwikkelen waarbij de pigmenten hun oorspronkelijke lichtsterkte wisten te behouden, een chemische samenstelling waarop hij een patent nam. Het International Klein Blue (IKB) werd zijn belangrijkste handelsmerk. “Le bleu n’a pas de dimension. Il est hors de dimensions. Tandis que les autres couleurs, elles, en ont. Ce sont des espaces psychologiques. Toutes les couleurs amènent des associations d’idées concrètes, matérielles et tangibles, tandis que le bleu rappelle tout au plus la mer ou le ciel, ce qu’il y a de plus abstrait dans la nature tangible et vivante.” Blauw is de diepste kleur, maar ook de koudste en de puurste. Als meest immateriële wordt ze ook gebruikt om de leegte voor te stellen. “Le bleu est l’invisible devenant visible.” Als geen andere vertolkt ze Kleins idee van ‘oneindigheid’.
Reeds op achttienjarige leeftijd had Yves Klein zich de hemel toegeëigend. Liggend op het strand van zijn geboortestad Nice, vervloekte hij de vogels die ‘zijn lucht’ doorkliefden en gaten maakten in wat hij zijn mooiste en zijn grootste schilderij noemde. Zijn blauwe monochromen lijken nog het meest op een open venster waarin een blauwe lucht verschijnt. Evenals de lucht lijken ze te vibreren. De contouren worden vaag. Ze deinen uit en krimpen in. Als men er te lang naar kijkt, doet het pijn aan de ogen.
Maar naast het blauw maakt Yves Klein ook gebruik van roze en goud. In zijn esoterisch denken over de spirituele kracht en de kosmische energie van de kleur, zijn ze alle drie van dezelfde orde. Elke kleur evoceert een ander aspect van zijn oeuvre. Het blauw staat voor de lucht en dus voor het geheel van de kosmos, het roze voor de kleur van de huid en dus voor het lichaam en het goud voor het immateriële. Uitgangspunt van de tentoonstelling is dat Yves Klein op het einde van zijn leven – in 1962 overleed hij plotseling aan een hartaanval, hij was amper 34 – bezig was om deze drie kleuren samen te brengen in een reeks triptieken, die als een heilige drievuldigheid, onlosmakelijk met elkaar verbonden, zijn hele artistieke praktijk konden samenvatten om het op een hoger, spiritueel niveau te tillen.
Luidens de ondertitel Corps, couleur, immatériel is de kleur in staat de verbinding te maken tussen de fysieke aanwezigheid van het lichaam en het immateriële van het kunstwerk. Het lichaam is zowel dat van de kunstenaar die niet te beroerd was om, in de beste dadaïstische traditie, op een spectaculaire manier de aandacht naar zich toe te trekken, als dat van zijn ‘levende penselen’, vrouwelijke modellen die met blauwe verf werden ingesmeerd en op het schildersdoek werden afgedrukt. Op deze manier werd hij met zijnAnthropométries een voorloper van de happening, de performancekunst en de body art.
Het bewijs voor zijn religieus engagement werd gevonden in een ex voto, die hij in 1960 achterliet in de kapel van de heilige Rita van Cascia, patrones van de hopeloze gevallen. Deze fameuze ex voto, die hier voor het eerst getoond wordt en in de tentoonstelling wordt opgevoerd als een echte relikwie, bestaat uit een plexiglazen doos met verschillende compartimenten, waarin zich roze en blauw pigment bevinden, bladgoud en drie goudstaafjes die afkomstig waren uit de verkoop van zijn zones de sensibilité picturale immaterielle. In een begeleidend gebed vraagt hij de heilige Rita om voorspraak bij God de vader, de zoon en de heilige Geest: “qu’ils m’accordent la grâce d’habiter mes oeuvres et qu’elles deviennent toujours plus belles et que je découvre toujours plus continuellement et régulièrement toujours de nouvelles choses dans l’art chaque fois plus belles” en “que mon exposition de Krefeld soit le plus grand succès du siècle et soit reconnue par tous”.Wat er ook van zij, de zalen met blauwe, roze en gouden monochromen zijn van een ‘absolute’ schoonheid, die per definitie niet gematerialiseerd kan worden.
De dematerialisatie van de schilderkunst werd mogelijk gemaakt door de reïncarnatie van de monochromie. In 1957 stelde Yves Klein in de Milanese galerie Apollinaire elf blauwe monochrome schilderijen tentoon. Ondanks het feit dat ze alle elf hetzelfde formaat hadden, werden ze niet verkocht aan dezelfde prijs. De prijs was immers afhankelijk van de picturale kwaliteiten die immaterieel en onzichtbaar zijn en enkel door de kunstenaar en de connaisseur kunnen worden waargenomen. Wie het schilderij kocht dat voor hem het ‘beste’ was, dat met de meeste picturale kwaliteiten, betaalde dus de hoogste prijs. In 1958 stelt Yves Klein in de Parijse galerie van Iris Clert La spécialisation de la sensibilité à l’état matière première en sensibilité picturale stabilisée tentoon. De tentoonstelling werd later bekend als Le vide. Hiervoor had hij de lege galerie volledig wit geverfd en de vensters blauw. Binnen brandde een blauwe neon, zodat de lege ruimte op een of andere manier toch ‘zichtbaar’ werd. Twee jaar later maakte Arman in dezelfde galerij Le plein en stouwde hij de galerie vol met gevonden voorwerpen en afvalmateriaal. Maar vanuit de oosterse filosofie behandelde Yves Klein de leegte niet als iets negatiefs, geassocieerd met afwezigheid of verlies, maar integendeel als iets creatiefs. In de leegte is alles mogelijk, ze is zowel het begin als het einde. Opvallend in de tentoonstelling is de afwezigheid van elke verwijzing naar het Nouveau Réalisme, een beweging in de Franse kunst waarvan hij samen met Pierre Restany in 1960 medeoprichter was. Zijn zoektocht naar het immateriële stond dan ook lijnrecht tegenover het sterk materieel gerichte uitgangspunt van kunstenaars als Arman, Spoerri, César of Tinguely.
Een van de eerste experimenten om de picturale kwaliteiten van een schilderij los te koppelen van zijn fysieke drager, had plaats in Antwerpen in 1959. Voor de tentoonstelling Vision in Motion – Motion in Vision in het Hessenhuis, met onder anderen Pol Bury, Paul Van Hoeydonck, Tinguely, Soto, Mack, Uecker en Piene, had Yves Klein een lege plaats gereserveerd met als opschrift een citaat van Bachelard: “D’abord il n’y a rien, ensuite il y a un rien profond, puis une profondeur bleue.” Hij stelt voor zijn sensiblité picturale immaterielle te verkopen aan de prijs van een kilo goud.
Hetzelfde jaar verkoopt hij onder de titel Zone de sensibilité picturale immaterielle immateriële kunstwerken voor de prijs van enkele goudstaafjes. De kopers vroegen wel een reçu. De helft van de goudstaafjes gooide hij in een ritueel gebaar als offerande aan De Schepper in de Seine. Kwestie van de leverancier van zijn matière première te laten delen in de winst.
De tentoonstelling eindigt met beelden van zijn huwelijk met Rotraut Uecker in de kerk van Saint-Nicolas-des-Champs. In dezelfde zaal staat Ci-git l’espace (“Hier ligt de ruimte”). Deze grafsteen, een horizontaal op de vloer gelegde ‘monogold’ met vier roze rozen en een blauwe sponsen kroon, kan gezien worden als de mise-en-scène van zijn begrafenis en wordt ook dikwijls geïnterpreteerd als een voorteken van zijn vroegtijdig overlijden.
Als geen ander maakt Yves Klein gebruik van de kracht van het symbool, de macht van het dogma en het enigmatisch karakter van de mystiek, maar zijn hang naar rituelen en uiterlijk vertoon, laat vermoeden dat ze eerder ten dienste staan van een hoger doel, dat van de kunst en vooral van de kunstenaar, eerder dan dat zijn oeuvre het werk zou zijn van “un artiste croyant qui prend le risque, dans son travail artistique, d’adopter une attitude christique, de manier plastiquement des symboles religieux”, zoals hij in de catalogus door de maker van de tentoonstelling Camille Morineau wordt voorgesteld. Door de ex voto te beschouwen als “l’intégralité de son travail artistique, résumée en un petit objet”, gaat men voorbij aan het speelse karakter van dit oeuvre en de ironische attitude van de kunstenaar, die voor zijn tijdgenoten en de daaropvolgende generaties minstens zo aantrekkelijk zijn als zijn geloof in de obscure doctrines van de Rozenkruisers, waar hij lid van was.
• Yves Klein. Corps, couleur, immatériel tot 5 februari in het Centre Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Parijs (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr).