width and height should be displayed here dynamically

KUNST FÜR ALLE. Multiples, Grafiken, Aktionen aus der Sammlung Staeck

Negen jaar lang – ofwel drie ambtstermijnen — was Klaus Staeck voorzitter van de Akademie der Künste te Berlijn. Naar aanleiding van zijn vertrek op 30 mei opende op 17 maart jongstleden Kunst für Alle in het West-Berlijnse gebouw van de Akademie der Künste op de Hanseatenweg. Onder het credo ‘Jeder soll Zugang zur Kunst haben’ kijkt Staeck terug op zijn kunstzinnige loopbaan en toont hij voor het eerst zijn veelzijdige verzameling, die voornamelijk uit kunstenaarsedities bestaat.

Na het behalen van zijn einddiploma op de middelbare school verruilde Staeck het Oost-Duitse Pulsnitz voor Heidelberg, waar hij vanwege zijn socialistische wortels opnieuw een eindexamen moest afleggen alvorens met zijn studie rechten te kunnen beginnen. In deze periode werd hij tevens actief als activist en grafisch ontwerper. In 1965 richtte hij zijn eigen uitgeverij Edition Tangente (tegenwoordig Edition Staeck) op. Sindsdien geeft hij in eigen beheer multipels uit: kunstobjecten die in hoge oplage gemaakt en verspreid, en tegen een democratische prijs verkocht worden. Sommige critici beweren zelfs dat hij de uitvinder van de multipel is. Staeck overtuigde telkens meer (internationale) kunstenaars om zich aan te sluiten bij zijn ‘Selbstorganisation’. Zijn voornaamste doel was om kunst van zijn warenkarakter te ontdoen, de relatie tussen de kunstenaar, de galerie en het museum inzichtelijk te maken en zich zo tegen het reguliere kunstbedrijf af te zetten.

De tentoonstelling begint met het kunstfestival Intermedia, dat Staeck organiseerde in mei-juni 1969. Media als ‘environment, objekte, film, aktionen, happening, exp. musik, information’ (alles bewust met kleine letters geschreven) werden samengebracht in één tentoonstelling, die een toekomstvisie voor het komende decennium pretendeerde te formuleren. Bij dit project was een bont gezelschap van vijftig kunstenaars betrokken (onder wie Joseph Beuys, Christo, Robert Filliou, Dick Higgins, Jörg Immendorff, Blinky Palermo en Ben Vautier) – voor Staeck was het de uitdaging om op zo’n provinciale plek een grootscheepse actie van internationale allure te laten plaatsvinden. Vautier kondigde aan om drie olifanten uit Nice te laten overkomen; Christo pakte het Heidelbergse Amerika Haus in en Daniel Spoerri kookte in het lokale studentenrestaurant een Transsylvaanse goulash, waarbij hij provocerend opmerkte dat hij paardenvlees zou gebruikt hebben – een taboe in Duitsland. Behalve de correspondentie tussen Staeck, de kunstenaars en de Heidelbergse autoriteiten, zijn schriftjes, posters en krantenartikelen tentoongesteld. Ook wordt een zwart-witfilm van een happening getoond die de roerige tijd evoceert: ‘Wir brauchen kein Blut’, roept Staeck in de opnames, ‘Wir können auch ohne Blut unser Ego verlieren. Können Sie es auch?’.

Het tweede gedeelte van de tentoonstelling legt het begrip ‘Produzentengalerie’ uit aan de hand van zelfgepubliceerde kunstenaarsboeken en tijdschriften uit Staecks collectie. Treffend is de oproep van Dieter Hacker op de affiche gedrukt naar aanleiding van de 7. Produzentengalerie in 1971: ‘Tötet eure Galeristen. Kollegen! Gründet Eure eigene Galerie. Gründet eine Produzentengalerie.’ In de rijen vitrines passeert een rijke documentatie met tijdschriften van onder meer Edition Agentizia, Reflection Press, General Idea, Zehn Neun en Grapus. Een bijzondere sectie vormt het werk van de onafhankelijke Oost-Duitse producentengalerie Clara Mosch, dat Staeck kon verzamelen via zijn broer Rolf, met wie hij tot op heden Edition Staeck runt, en die op dat moment nog in Bitterfeld in de toenmalige DDR woonde.

Spijtig genoeg verliest de tentoonstelling in het omvangrijkste deel, met de grafische werken en multipels die de kern van Staecks collectie uitmaken, haar focus en gaat ze onkritisch met het materiaal om. Staeck heeft tussen 1965 en de late jaren negentig met ongeveer 150 kunstenaars samengewerkt en multipels van hen uitgebracht. Bij zijn keuzes speelde het nooit een rol of de kunstenaar uit Oost- of West-Duitsland stamde en of zijn politieke standpunt met dat van Staeck overeenkwam. In één zaal komen in een collageachtige ‘horror vacui’-ophanging multipels aan bod van onder anderen Beuys (die met maar liefst veertig werken in de tentoonstelling is vertegenwoordigd), Broodthaers, Christo, Darboven, Penck, Polke, Rauch, Richter, Spoerri, Vostell, maar ook van jongere kunstenaars als Olaf Nicolai en Jonathan Meese. De edities zijn noch naar stijl, noch op ontstaansdatum gegroepeerd. Tezamen bieden ze, zij het misschien niet meer zo direct navoelbaar, een associatieve versmelting van ‘subversieve’ en ‘onaangepaste’ kunst, die op de maatschappelijke en politieke geschiedenis van de Bondsrepubliek (en in enkele voorbeelden ook de socialistische DDR) reageerde en haar kritisch bevraagde. Niet elke kunstenaar slaagde daar evengoed in, maar elk oordeel daarover wordt vermeden. De grafische werken zijn uitgestald op pallets die tegen de wanden zijn aangeschoven, de driedimensionale multipels bevinden zich op hoge bouwmarktstellages. De namen van de kunstenaars worden enkel vermeld in een boekje dat als namenregister dient. De vredige co-existentie van gelijkwaardige kunststrijders gaat in tegen het exclusieve karakter waar kunst zich vaak op beroept en alludeert op het democratiseringsproces waarmee de multipel verbonden is. Het is echter betreurenswaardig dat – buiten het namenregister – ieder spoor van toelichting ontbreekt. Polkes aardappelmachine of de in chocolade gedoopte tuinkabouter van Beuys worden hier als een verzet tegen het warenfetisjisme van de kunst gezien, maar dat dezelfde multipels inmiddels tegen recordprijzen worden geveild is een paradox die niet wordt gethematiseerd. Dat versterkt nog het gevoel dat het kunstidealisme van Staeck een achterhaald concept is, dat toch vooral in de jaren zestig en zeventig thuishoort.

 

Kunst für alle, nog tot 7 juni 2015 in de Akademie der Künste, Hanseatenweg 10, 10557 Berlin (030/200.57.2000; www.adk.de). Bij de tentoonstelling verscheen een catalogus (Berlijn, AdK, 2015) met bijdragen van Harald Falckenberg, Werner Hofmann, Oskar Negt, Lothar Romain, Ludwig Seyfarth en Christoph Tannert.