width and height should be displayed here dynamically

Essays

175

mei-juni 2015

'Artistieke vrijheid' / Kunst en de Tweede Wereldoorlog

Wat is een mening? Wat is ‘vrije meningsuiting’? En wat heeft de vrije meningsuiting met ‘artistieke’ vrijheid te maken? Die vragen vormen het uitgangspunt voor de openingstekst van dit nummer. Bart Verschaffel vertrekt van de tegenstelling in de Griekse polis tussen de ‘redelijke discussie’ en het ‘vranke spreken’. Hij argumenteert dat het soort artistieke vrijheid waaraan de kunst haar betekenis voor cultuur en samenleving ontleent, niet in het beoefenen van het recht op ‘vrije meningsuiting’ bestaat, maar in het ‘subversieve’ en desacraliserende slijtagewerk dat de kunst verricht. ‘Artistieke vrijheid is […] ‘cultuur’ […] terugbrengen en ermee spelen, en haar zo – voor iedereen – lichter maken’, zo besluit Verschaffel.

In de daaropvolgende teksten staat het lot van de kunst tijdens de Tweede Wereldoorlog centraal. Fieke Konijn bespreekt drie tentoonstellingen die momenteel in Nederland over dit thema worden gehouden: Geaarde kunst. Door de Staat gekocht ’40-’45 (Museum Arnhem), Goed Fout. Grafische vormgeving in Nederland 1940-1945 (Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam) en Het Stedelijk in de oorlog (Stedelijk Museum Amsterdam). De Arnhemse tentoonstelling schept ruimte om – los van simpele opposities tussen ‘goed en fout’ – ‘een oordeel te vormen over de relatie tussen politieke stellingname en de getoonde kunstwerken’, aldus Konijn. Maar aan de UvA constateert zij het tegendeel: alles wordt genadeloos in een moraliserend ‘goed-fout’-corset geperst. In het Stedelijk apprecieert Konijn de verkwikkende aandacht voor de ‘vele complicerende factoren’ die met het functioneren van dit museum onder de Duitse bezetting gepaard gingen, maar stelt ze ook omissies en pijnpunten vast, waaronder een te grote fixatie op de rol van de mythische directeur van het Stedelijk Willem Sandberg.

Jacques Lust gaat in op de catalogus L’Art dégénéré selon Hitler. La Vente de Lucerne, 1939 (over de aanwinsten die het Musée des Beaux-Arts te Luik in 1939 verrichtte op de fameuze ‘Entartete Kunst’-veiling in Luzern) en de biografie Orgelman. Felix Nussbaum: een schildersleven van Mark Schaevers. Lust betoogt dat beide publicaties te zeer teren op de bekende feiten, en stelt bij Schaevers een gebrekkige kennis van de (kunst)historische context vast. Manheim treedt hem bij en stoort zich aan de ‘losheid van de formulering’ en de (mede daaruit voortvloeiende) slordigheden in Schaevers’ Nussbaumbiografie, die zopas met de Gouden Boekenuil werd bekroond. We publiceren ook een vertaling van de inleidende tekst uit het boek Artists under Hitler. Collaboration and Survival in Nazi Germany van Jonathan Petropoulos, over de verschillende manieren waarop Duitse modernistische kunstenaars hebben getracht zich aan het naziregime ‘aan te passen’ en hun werk binnen de contouren van het Derde Rijk voort te zetten. Petropoulos’ tekst vormt een even hallucinant als menselijk relaas, dat ons op de meest krachtige wijze aanspoort om voorbij ‘goed en fout’ te denken.

Tot slot bevat dit nummer een tekst van Steven Humblet over Geert Goiris: in een ‘analyse in twee bewegingen’ van Goiris’ tentoonstelling Flashbulb Memories, Ash Grey Prophecies (Foam, Amsterdam) houdt Humblet zowel het unheimliche als het zelfreflexieve karakter van diens fotografie tegen het licht.