width and height should be displayed here dynamically

Philippe Van Snick. Territorium

Philippe Van Snick (1946-2019) heeft het zichzelf noch de kunstgeschiedenis makkelijk gemaakt. Voor gangbare of populaire categorieën bleken zijn werkzaamheden te complex. Opgeleid als schilder aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent, had hij eind jaren zestig kunnen kiezen voor een orthodoxe carrière als conceptueel of minimalistisch kunstenaar. Door beide stromingen, en dan vooral de Amerikaanse varianten, is hij overduidelijk beïnvloed, maar hij heeft zich nooit beperkt tot één medium of tot een onveranderlijke aanpak. Eind jaren zeventig is hij teruggekeerd naar het schilderen, maar dan zonder traditioneel, tweedimensionaal of figuratief werk te maken: schilderkunst is voor Van Snick ook altijd een vorm van beeldhouwkunst, of zelfs van architectuur. Het resultaat is een omvangrijk, ongelijk, bij momenten (vooral gedurende de eerste decennia) anekdotisch oeuvre – een ‘dynamisch project’, zoals het boek is getiteld dat Liesbeth Decan, Hilde Van Gelder en Marie-Pascale Gildemyn in 2010 samenstelden naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling in Museum M in Leuven.

Een belangrijke motor voor die dynamiek is Van Snicks gretige kunsthistorische kennis: veel van wat hij gedaan heeft, gaat gepaard met de toe-eigening van werk van iemand anders – het introduceren van vreemde elementen of strategieën in zijn artistiek systeem, dat precies door die voortdurende ontvankelijkheid nooit stabiel bleef. Tegelijkertijd liet hij zich beïnvloeden door even persoonlijke als alledaagse ervaringen, en was elk nieuw werk een voortzetting van wat hij voordien maakte, als in een kettingreactie.

Dat geldt bij uitstek voor het belangrijkste artistieke besluit uit zijn carrière: in 1979 nam hij zich voor zijn palet te beperken tot tien kleuren: rood, geel en blauw (de primaire kleuren), groen, oranje en paars (de complementaire kleuren), wit en zwart, en goud en zilver. Het vertrekpunt was een cafébezoek. Van Snick zat op een terras onder een oranje luifel. Omdat de zon fel scheen, bevond hij zich plots in een donkergele gloed. In zijn tuin hing hij vervolgens een gelijkaardig oranje zeil op, met de vier punten op verschillende hoogtes, alsof het schaduwdoek leek te zweven. De volgende stap bestond erin het zeil op de grond te leggen, met erbovenop tien vellen dik gekleurd papier, licht verschoven ten opzichte van elkaar, als een accordeon – en als een klein gedeelte van de cascade aan kleurstalen in Tu m’ van Marchel Duchamp uit 1918. Met dat werk – de titel kan opgevat worden als een inkorting van ‘tu m’emmerdes’ of ‘tu m’ennuies’, te vertalen als ‘je kunt m’n rug op’ of ‘je hangt m’n kloten uit’ – nam Duchamp min of meer afscheid van de vrijblijvendheid en de futiliteit van de schilderkunst. Voor Van Snick is het tegendeel waar: Kleurmachine uit 1979 – het oranje doek met de tien kleurvlakken – is een schilderij dat zijn hernieuwd vertrouwen in de schilderkunst en de kracht van vorm en kleur bevestigde, maar dat ook, zoals de titel aangeeft, zijn toekomstige schilderkunst zou voortbrengen, dankzij zelfopgelegde randvoorwaarden.

Via andere tussenstappen en denkbewegingen, en na meer dan veertig jaar, is ook Territorium, een tentoonstelling van Van Snick in KIOSK, een gevolg van Kleurmachine uit 1979. Het concept werd bedacht samen met curator Wim Waelput voor het Belgische paviljoen op de Biënnale van Venetië in 2017, het jaar waarin Dirk Braeckman geselecteerd werd. Het voorstel werd aangepast aan de tentoonstellingsruimte van KIOSK, maar de laatste wijzigingen kon de kunstenaar, die in juli 2019 overleed, niet meer zelf doorvoeren. Dat postume karakter reveleert opnieuw Van Snicks schatplichtigheid aan bijvoorbeeld Sol LeWitt: Territorium bestaat uit een reeks instructies of plannen die eender wie kan uitvoeren, ook na de dood van de kunstenaar. Dorp, het belangrijkste onderdeel van de tentoonstelling, geplaatst in de hemicyclus van KIOSK, is opgebouwd uit zes orthogonale houten wandconstructies, iets meer dan twee meter hoog, die door studenten van het KASK beschilderd zijn – een procedé dat ook in de retrospectieve in 2010 werd toegepast. Het verschil met LeWitt is dat er een minimum aan creativiteit en persoonlijke inbreng overblijft: de kleur en de grootte van het vlak is bepaald, maar de studenten kunnen – in principe – zelf bepalen hoe ze het vlak opvullen en afwerken, en hoe ze schilderen. Binnen Van Snicks conceptualisme is dus, met andere woorden, een flard humanisme of zelfs expressionisme achtergebleven, hoe onzichtbaar ook.

Dat blijkt eveneens uit het werk, of eerder nog de drie werken, waarmee Territorium opent. De sculptuur Territorium, een door vier zijbeuken ondersteunde, onbeschilderde houten staak, waaraan de naam van deze expositie is ontleend, is 183 cm hoog – de lengte van Van Snick, maar ook een generische menselijke maat: gewoon door te bestaan en ruimte in te nemen, bakent de mens een territorium af, wat de aanwezigheid van anderen allesbehalve onmogelijk maakt. In de twee belendende kamers, links en rechts, hangt tegen de witte muur respectievelijk een rechthoek in bladgoud en bladzilver, als om de feestelijke, precieuze entree van iedere bezoeker te garanderen. In een kleine, aparte antichambre is de maquette te zien die Van Snick maakte voor Venetië, een eerste schets, en enkele verwante werken, zoals Vlucht uit 2016 en 10 Dagen – 10 Nachten uit 1985.

En dan is er dus Dorp – een bescheiden nederzetting waarvan het plan is opgebouwd uit zes abstracte tekens, geïnspireerd door schriftsystemen uit de Azteekse cultuur, die telkens een vierkante zone definiëren. De buitenwanden zijn blauw en zwart geschilderd – de dag en de nacht; op de binnenste wanden wisselen de kleuren elkaar af, fel en contrastrijk. Het resultaat is een abstracte, ongewone en zelfs onherkenbare ruimte die toch zeer concreet is, op menselijke schaal – helder, tastbaar, werkelijk en duidelijk.

In het beeldessay ‘Percept, Affect, Concept’ dat Van Snick in 2010 publiceerde in het door Marc Verminck samengestelde boek De ‘plaats’ van de kunst, bevinden zich voorstudies van Dorp, waaronder een grondplan met twaalf gelijkaardige tekens. Wat opvalt is dat twee tekens met rood potlood geschrapt zijn: de swastika en het kruisteken. Het geeft aan hoe Van Snick zijn taak als kunstenaar definieerde: onder strikte voorwaarden vorm, kleur en materiaal samen iets tot uitdrukking laten brengen, op een eigen en pure manier, zonder culturele referenties of beperkende connotaties, zonder veel uitleg of interpretatie. Territorium is daardoor, net als zijn gehele oeuvre, als een formalistisch labyrint met een complexe en autonome coherentie.

 

• Philippe Van Snick. Territorium liep tot 10 juli in KIOSK, Louis Pasteurlaan 2, Gent.